De opvolging van Jan Marijnisse in 1666 gaf aanleiding tot onenigheid tussen de
kerkeraad en de ambachtsheer. Het was gebruik dat de schoolmeester tevens
voorzanger en voorlezer was in de kerk. Het aanstellen van een nieuwe school
meester en voorzanger geschiedde door het zogenaamde collegium qualificatum,
dat bestond uit de leden van de kerkeraad en de ambachtsheer of diens vertegen
woordiger en een lid van het plaatselijk bestuur. De procedure had veel overeen
komst met die voor het beroepen van een nieuwe predikant. Ook een nieuwe
schoolmeester/voorzanger werd beroepen door het collegium qualificatum.
Bruinisse in de 17de eeuw.
(coll. Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee)
Vervolgens werd het beroep ingebracht bij de Classis, die het moest goedkeuren.
Alvorens daartoe over te gaan werd de kandidaat geëxamineerd in het geval hij
nog niet eerder zo'n functie bekleedde. Voor de vacature in Bruinisse werd door
velen interesse getoond. Ds. Henricus Warendorp gaf te kennen dat er geen haast
gemaakt moest worden met het vervullen van de opengevallen functie. In het
najaar, wanneer de school weer zou beginnen, was het tijd genoeg. De baljuw,
Abraham de Decker, vermoedde opzet. De predikant wilde eerst wachten op de
benoeming van nieuwe kerkeraadsleden. Daarna kon hij beter zijn eigen zin
doorzetten. De baljuw lichtte de ambachtsheer, mr. Anthony de Jonge, pensionaris
van de stad Middelburg, in. De baljuw adviseerde de ambachtsheer zo spoedig
mogelijk het collegium qualificatum bij elkaar te laten roepen. Ook berichtte de
18