baljuw dat de Bruinissenaren veel genoegen hadden in Cornelis Heindrijcksen van Sprundel, de schoolmeester van Kerkwerve, die met een aantal anderen zijn gaven in het zingen en lezen had getoond in de kerk. Bovendien was de vrouw van Cornelis een bekwame vroedvrouw. Zo iemand was in Bruinisse zeer gewenst. Het echtpaar had maar één kind, dat reeds twaalf jaar was. Bovendien had hij kostkinderen en hield hij zowel 's zomers als 's winters school. In Bruinisse werd 's zomers geen school gehouden, hoewel dat wel wenselijk werd geacht. Kort daarna sprak ds. Warendorp in Middelburg met ambachtsheer De Jonge. De laatste gaf te kennen, dat hij over wilde gaan tot het benoemen van een nieuwe schoolmeester. Vervolgens kon het collegium qualificatum een nieuwe voorzanger kiezen. Vanzelfsprekend kon dit dezelfde persoon zijn. Ds. Warendorp lichtte na terugkomst in Bruinisse zijn kerkeraad in. Op 15 maart 1666 ging een brief uit naar de ambachtsheer waarin de kerkeraad protest aantekende. Zij wezen erop dat het verkiezen door de ambachtsheer van een nieuwe schoolmeester zonder de kerkeraad in strijd was met de oude gebruiken in Bruinisse, tegen de gevolgde praktijk in alle plattelandskerken van Schouwen-Duiveland was en tegen het besluit van de Synode van Goes van 1620. Bovendien deed geen enkele ambachtsheer dit. De kerkeraad deed een dringend beroep op de heer van Baiinisse om de oude palen niet te verzetten en verzekerde dat zij niemand op het oog had voor de vervulling van de vacature. Mr. Anthony de Jonge schreef per kerende post terug. In niet mis te verstane woorden gaf hij te kennen dat de kerkeraad onder het voorwendsel van recht andere handelingen probeerde te bedekken. Niettemin wilde hij wel een proef nemen met de goede intenties die de kerkeraad had. Hij nodigde twee gedepu teerden van de kerkeraad uit om zo spoedig mogelijk naar Middelburg te komen om te praten over een bekwaam persoon. Maar afwijken van zijn doel, namelijk om het goede te zoeken voor Bruinisse, wilde hij niet. De kerkeraad kon niet aan de uitnodiging voldoen vanwege het houden van het Heilig Avondmaal en het daarmee verband houdende bezoek van de gemeenteleden en de biddag. Daarom verzocht de kerkeraad over deze zaak te mogen spreken tijdens de aan staande vergadering van het collegium qualificatum in Bruinisse voor het kiezen van nieuwe ouderlingen en diakenen. Besloten werd die vergadering te houden op zondag 4 april 1666. De ambachtsheer deelde mee dat hij zijn zoon Willem had gemachtigd om namens hem in Bruinisse te handelen. Tijdens die vergade ring bracht ds. Warendorp de kwestie ter sprake. Mr. Willem de Jonge weigerde te spreken over de schoolmeestersvacature. Hij verklaarde dat "dat recht sijn mom pere alleene competeerde" (dat recht kwam alleen zijn vader toe). De dominee wees nogmaals op de praktijk in alle plattelandskerken en op de moeilijkheden, die hierdoor konden ontstaan. Op de vraag of de schoolmeestersvacature al ver vuld was antwoordde mr. Willem de Jonge ontkennend. Zijn vader was wel gene gen meester Cornelis aan te stellen, maar zou graag zien dat het collegium qualifi catum hem tot voorzanger benoemde. De kerkeraad ging er niet op in. Op 18 april vervoegde een deputatie zich bij de ambachtsheer, die toen in Bruinisse ver bleef, met de vraag of meester Cornelis was aangesteld. De Jonge antwoordde bevestigend. Twee dagen tevoren had zijn zoon Willem Cornelis Heindrijcksen van Sprundel als schoolmeester benoemd. De predikant deed nogmaals zijn beklag. Ambachtsheer De Jonge bevestigde de benoeming op 1 oktober 1666. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 21