tegen zijn vrouw dat hij naar Zierikzee ging om daar rekening en verantwoording af te leggen van de statenmiddelen, die hij administreerde. In werkelijkheid verliet hij heimelijk Schouwen-Duiveland om arrestatie wegens fraude te ontlopen. Op 5 maart volgde zijn ontslag. Op de advertenties, die geplaatst werden in de Rotterdamse en Haarlemse Couranten meldden zich vijftien sollicitanten. Van deze vijftien blonken er acht uit. Onder deze acht waren zes schoolmeesters. De overige twee waren onder meesters. Op het tweetal kwamen te staan: Jacob Clauset, schoolmeester te Sluipwijk en Cornelis van Zoom, schoolmeester te Goes. De stemming op 4 juni 1781 was niet overtuigend. Hoewel de kandidaat, die gestemd werd door burge meester Bonifacius Mogge Pous uit Zierikzee, vertegenwoordiger van de ambachtsvrouwe, de meerderheid had - de naam van hem wordt evenwel ver zwegen - werd besloten te loten. Er werden twee briefjes geschreven, met daarop de namen van de beide schoolmeesters. Deze briefjes werden in een collectezakje gestopt. Voor de trekking werd een kind van de straat geroepen, die een briefje uit het zakje moest pakken. De gelukkige bleek Jacob Clauset te zijn. Grote problemen ontstonden rond meester Clauset in de jaren 1784-1787. Het kwam zover dat hij in Bruinisse met velen ruzie had. In 1785 volgde een uitbar sting. Op zaterdag 26 augustus hield het exercitiegenootschap oefeningen in de kerk. Om negen uur waren zij begonnen. Even na het begin kwam meester Clauset, die ook koster was, de kerk binnen met een blik en vegertje om het gebouw schoon te maken. Dit wekte ergernis op. De meester maakte soms in geen weken de kerk schoon en nu verzuimde hij er zelfs de school voor. Marinus Cornelisse, één van de directeuren van het genootschap, stapte op de meester toe en verzocht hem weg te willen gaan. Hij voegde daaraan toe dat hij wel wist dat niemand werd toegelaten bij de oefeningen. Clauset wilde van weggaan niets weten en beriep zich op zijn instructie. Ondanks de vriendelijke aandrang van Marinus Cornelisse was de schoolmeester niet bereid te vertrekken. Daarop bood Cornelisse aan te wachten tot de meester zijn werk had gedaan. We laten een deel van de woordenwisseling volgen: Meester: Daar heb ik wel een uur aan werk. Marinus Cornelisse: Ho meester, wij hebben tijd genoeg. Meester: Ik wil daar geen wet in gesteld wezen, ik doe dat als het mij gelegen komt. Marinus Cornelisse: Meester, het past u niet, gij zijt de man niet, dat gij u hiertegen zoude stellen. Ik recommandeer u dat gij weggaat. Meester: Dan stuur je mij weg als koster, dan is 't wel, dan zal ik mij erover bekla gen. Marinus Cornelisse: Meester, gij verstaat mij wel. Laten wij ons hier niet verder mede in laten. Gij kont klagen daar gij wilt, al was het bij de Staten van Zeeland, maar ik verzoek dat gij weggaat. Handtekening van Jacob Clauset. (Rijksarchief in Zeeland, Archief Heerlijkheid Bruinisse, inv. nr. 29) 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 23