wijse van 't Pausdom is". Toen in l608 de dochter van Van Lerberghe in Nispen de mis had bijgewoond kreeg ze een geduchte terechtwijzing. In 1692 was vastgelegd dat op woensdag en zaterdag les over de geloofsleer moest worden gegeven opdat de leerlingen met te meer vrucht de catechisaties van de predikant zouden kunnen bijwonen. Deze bepaling sloot aan bij de Zeeuwse schoolorde en het door de Nationale Synode van Dordrecht (I6l8-l6l9) gegeven voorschrift. In 1763 werd bepaald dat de schoolmeester de kinderen, die nog niet konden lezen, de vraagjes uit het boekje Eenige korte vragen voor de kleine kinderen van ds. Jacobus Borstius moesten leren, eerst zonder en later met de bewijsplaatsen uit de Bijbel. Degenen die konden lezen moesten leren uit de Heidelbergse Catechismus. Een aantal leerlingen moest de vragen en antwoorden zodanig leren, dat ze die konden opzeggen tijdens de catechisatie, die de domi nee 's zondags in de kerk gaf. Hadden de kinderen de catechismusvragen van buiten geleerd, dan moest de schoolmeester daarover les geven. Eerst moest het boekje van Borstius worden doorgewerkt, daarna volgde het boekje van ds. Abr. Trommius of een ander leerboek, dat de predikant zou aanbevelen. Later werd het leerboekje van ds. Hellenbroek, Voorbeeld der Goddelijke waarheden inge voerd. De bepalingen over het catechetisch onderwijs werden niet volledig nageleefd. In 1767, tijdens een bezoek van twee afgevaardigden van de Classis, moest de ker- keraad op een desbetreffende vraag verklaren dat weliswaar moeite was gedaan de Heidelbergse Catechismus op de school te laten leren, maar dat dit op veel weerstand stuitte. In 1781 gaf de Classis opdracht dat de nieuwe schoolmeester Jacob Clauset de Heidelbergse Catechismus moest laten leren, hetgeen daarna ook gebeurde. De hier beschreven methodes voor het catechetisch onderwijs sloten geheel aan bij wat elders gebruikelijk was. Bijzonder was dat de schoolmeester 's maandags de leerlingen moest vragen naar de Bijbeltekst waarover de dominee gepreekt had. Waren er leerlingen bij die belangrijke Bijbelteksten, die de geloofsleer bevestigden en psalmen uit het hoofd konden leren, dan moest de schoolmeester dit stimuleren. De schoolmeester begon en eindigde de lessen met gebed. Gebruik werd gemaakt van formuliergebeden: het morgengebed, het gebed voor en na het eten en het avondgebed. Lezen, schrijven, rekenen en zingen Tot 1763 werd over de inhoud van de lessen, met uitzondering van het cateche tisch onderwijs, niets geregeld. Dit werd overgelaten aan de schoolmeester. In het genoemde jaar werd bepaald dat het spellen en lezen moest geschieden "volgens een suijvere spraakkonst". 's Morgens en 's middags moest ieder kind tweemaal een tekst opzeggen. Ten aanzien van het schrijfonderwijs was voorgeschreven dat de meester niet alleen goede voorschriften moest geven, maar ook voor goede inkt, pennen en papier moest zorgen. Speciale aandacht moest het vasthouden van de pen en de schrijfhouding krijgen. Iedere scholier liet zijn schrift zien en de meester moest dit "onpartijdig beoordelen". Voor het rekenonderwijs moest de onderwijzer een leer boek gebruiken, waarvan de keus aan hem werd overgelaten. Tijdens de lessen moest de meester enkele malen langs de kinderen lopen om de schrijfhouding te controleren en hen bij hun werk te houden. 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 31