daardoor een vertekend beeld ontstaat, omdat van schoolmeesters waarvan de
taakuitoefening en levenswandel geen reden tot klachten gaf niets wordt vermeld.
Wanneer geprobeerd wordt een zeker evenwicht tot stand te brengen kan worden
opgemerkt dat, over de gehele tijdsperiode bezien, de klachtenlijst beperkt van
omvang is.
Niet alleen de kerkeraad hield toezicht op de school. Dat deed ook de Classis.
Periodiek werden de gemeenten en de school bezocht door twee predikanten uit
andere gemeenten, die op de eerstvolgende Classisvergadering verslag uitbrachten
van hun bevindingen. De school in Bruinisse gaf geen reden tot ernstige klachten.
Later kenden de magistraat en de kerkeraad zichzelf de bevoegdheid toe om elk
kwartaal de school te bezoeken om zich op de hoogte te stellen van de gang van
zaken. Of ze van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt is niet gebleken.
Resultaten
Wat waren de resultaten van het onderwijs? Het is niet gemakkelijk deze vraag te
beantwoorden. Er bestaat vrijwel geen bronnenmateriaal dat duidelijk inzicht geeft
in de lees- en schrijfvaardigheden. Bij gebrek aan beter moet van het criterium of
iemand wel of geen handtekening kon zetten gebruik worden gemaakt als graad
meter voor de alfabetisering.7
In haar studie over het Utrechtse plattelandsonderwijs gebruikte mevr. E.P. de
Booy een methode om aan de hand van de huwelijksakten over de periode 1811-
1820 inzicht te krijgen in de schrijfvaardigheid van personen van wie de school
leeftijd viel in de periode voor 1801.8 Aan de hand van deze methode werden de
huwelijksakten van Bruinisse bewerkt. De resultaten van dit onderzoek zijn opge
nomen in de bijlage (tabellen 1-3).
Mevr. De Booy kon concluderen dat op het Utrechtse platteland uit de onder
zochte periode van de ruim 2300 protestantse echtparen 72% van de mannen en
66% van de vrouwen de akten konden tekenen. Van de ruim 1600 rooms-katho-
lieke echtparen bedroegen deze cijfers 6l% bij de mannen en 51% bij de vrou
wen.
Hoe lagen de verhoudingen in Bruinisse? Het verschil tussen protestanten en
rooms-katholieke echtparen kon buiten beschouwing worden gelaten omdat vrij
wel alle bruidegoms en bruiden tot de Gereformeerde Kerk behoorden. De cijfers
blijken wat betreft de mannen gunstiger te liggen dan in Utrecht. In Bruinisse kon
80% van de mannen hun akte ondertekenen. Daarentegen kon slechts 58% van de
vrouwen hun handtekening plaatsen.
Een uitsplitsing naar beroepsgroep geeft voor wat betreft de maatschappelijke
benedenlaag (arbeiders, boerenknechts, varensgezellen) eveneens een gunstig
beeld ten opzichte van Utrecht. In Bruinisse kon 77% van de mannen een handte
kening plaatsen. In Utrecht bedroegen deze percentages 51 (prot.) en 37 (r.k.).
Ten aanzien van de bovenlaag (handel, ambacht, landbouw, visserij) bedroegen
de cijfers 92% en zelfs 100%. In Utrecht varieerden deze cijfers tussen de 86% en
79%.
Bij de vrouwen bedroegen de percentages 48% bij de benedenlaag en 55% bij de
bovenlaag. Deze cijfers geven echter geen duidelijk beeld gezien het feit dat bij
het grootste deel van de vrouwen geen beroep wordt vermeld. In Utrecht ontbre
ken cijfers op dit punt.
De cijfers over de ontwikkeling in de loop van de tijd geeft geen inzicht ten aan-
32