zien van enig verloop. Hier wreekt zich in het bijzonder het feit dat het om één plaats gaat en derhalve om een beperkt aantal bruidsparen. Hoe lag de situatie van Bruinisse ten opzichte van Zeeland? In de periode 1813- 1819 bedroeg het percentage niet-tekenende bruidegoms in Zeeland 21,1%. Het percentage bruiden, dat geen handtekening kon zetten, bedroeg 41,4%.9 In Bruinisse waren die percentages veel minder gunstig: 30,7% bij de bruidegoms en 50% bij de bruiden. Hier is het beeld echter geflatteerd. Juist in de aangegeven periode is het aantal huwelijken beperkt. Nemen we de gehele periode 1811-1820 dan zijn de cijfers vrijwel gelijk aan het Zeeuwse gemiddelde: 20% bij de bruide- goms en bijna 42% bij de bruiden.10 Is er in het geheel niets te zeggen over de schrijfvaardigheid in de 17de en 18de eeuw Er is vrijwel geen bronnenmateriaal om hierop een afdoend antwoord te geven. Toch zijn er wel bronnen, die enige indicatie geven. In de periode 1672- 1760 werden de zogenaamde transportenakten, akten betreffende de overdracht van onroerende goederen en schepen, door de partijen getekend.11 De resultaten van het steekproefsgewijs onderzoek zijn verwerkt in de bijlage (tabel 4). Dit levert als resultaat op dat over de genoemde periode 77% in staat was een hand tekening te zetten. Bij de vrouwen bedraagt dit 59%. Vanzelfsprekend gaat het hier voor een groot deel om de bovenlaag. Er is nog een tweede bron beschikbaar om in beperkte mate inzicht te verkrijgen in de schrijfvaardigheid in de 17de en 18de eeuw. In de weesregisters bevinden zich akten uit het laatste kwart van de 17de eeuw en de eerste helft van de 18de eeuw, die ondertekend zijn. De weeskamer had het toezicht over wezen en half- wezen totdat deze meerderjarig werden of huwden. Veelal betreffen het handte keningen van ouders en voogden. Het materiaal heeft als tekortkoming dat het aantal handtekeningen per jaar beperkt is. Er is echter het belangrijke voordeel dat in de aangegeven periode zowel de beneden- als de bovenlaag vertegenwoor digd zijn. De resultaten zijn verwerkt in de bijlage (tabel 5). Van de mannen kon 81% hun handtekening zetten tegenover slechts 50% bij de vrouwen. Ook is een bron beschikbaar, die aansluit op de voorgaande. Het betreft een reeks van rekesten van personen, met verzoek om ontslag van de weeskamer wegens het bereiken van de 25-jarige leeftijd of wegens huwelijk. Deze rekesten zijn aanwezig over de periode 1776-1783- De resultaten zijn verwerkt in de bijlage (tabel 6). Het percentage bij de mannen bedraagt 87%. Opvallend is het hoge cij fer bij de vrouwen, namelijk 85%. Bij het opstellen van contracten over de verzor ging stelde de weeskamer vaak als voorwaarde dat de verzorger de kinderen moest laten leren lezen en schrijven. Dat deze bepaling inderdaad effect sorteerde blijkt uit deze percentages. Tenslotte is een serie testamenten aanwezig over de periode 1751-1810. De resul taten van deze voor schepenen van Bruinisse gepasseerde akten zijn verwerkt in de bijlage (tabel 7). Het percentage mannen, dat kan tekenen, blijkt 86% te bedra gen tegenover 51% bij de vrouwen. De cijfers uit de tabellen 4-7 geven enig inzicht in de ontwikkeling in de loop van de tijd. Extremen buiten beschouwing latend kan voorzichtig worden geconclu deerd dat de schrijfvaardigheid in cle eerste helft van de 18de eeuw verbeterde ten opzichte van het laatste kwart van de 17de eeuw, maar dat dit een langzaam verlopend proces was. In de tweede helft van de 18de eeuw is opnieuw sprake van verbetering. 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 35