Ik was in het huis van den Maire, om de Dames gerust te stellen. Dit huis is het laatste op de Oude Haven, vlak bij de poort. Toen ik het huis verliet was het in de buurt doodstil geworden. De poort was gesloten, maar de klinketdeur21 was open; ik schoof er den grendel voor, en zoodoende was het Fransche garnizoen nu buiten de stad gesloten, indien het of ook maar een gedeelte er van, van gedachten ware veranderd, en binnen de stad had willen terugkeeren. In denzelfden nacht kwam een 200 tal mariniers en matrozen der Engelsche sche pen onder bevel van den Kapt. ter Zee Lord George Stuart, en van een landoffi- cier Kapt. Hamilton Smith in de stad, die van dezelve bezit namen in naam van Z.H. den Prins van Oranje22. - Wij vernamen toen voor het eerst dat die Prins reeds in den Haag sedert eenige weken de Regering in handen had. De Maire van Adrichem gaf dadelijk het Bestuur der stad over aan den (NB door ons!) bij accla matie benoemden Burgemr. W.A. de Jonge, en daarmede was ik weder van Franschman Nederlander of Hollander geworden, en gingen de zaken bij de Rechtbank nu in het Hollandsch voort, zooals ze drie dagen tevoren in het Fransch geschiedden. De Engelsche schepen voor de stad gekomen, waren 2 kleine fregatten, de "Amphyon", Kapt. Stewart, - en de "Horatio", Kapt. Lord George Stuart. Eerstgenoemden heb ik weinig gezien, - maar met den 2en had ik veel omgang, daar hij in de stad zijn kwartier had bij den Burgemr. de Jonge, en ik een der wei nigen was die genoegzaam Engelsch sprak, terwijl hij niet anders dan zijne eigene taal kende. Zoodat hij dagelijks met mij wandelde en winkels bezocht onder anderen van een jood, waar hij oud porcelein kocht dat mij toen voorkwam geene waarde te hebben, - maar voor hem had het grootte. Hij was een mooi man, 25 a 30 j. oud naar ik gis, en wat de Engelschen noemen "a dashing fellow". - Zijne officieren verhaalden van hem allerlei excentriciteiten. Hij was van hooge geboorte - (neef van Lord Bute)23 - en was in onmin met zijne familie wegens een huwelijk dat hij aangegaan had, of wilde aangaan (dit is mij niet duidelijk gewor den) met eene dame waartegen zijne familie zeer ingenomen was, - en als een gevolg waarvan de Lords der Admiraliteit, door die familie geinstigeerd, Lord George altijd op zee hielden en zoodra zijn schip buiten dienst gesteld werd, hem weder een ander commando gaven, tengevolge waarvan hij ik durf niet zeggen hoe lang achter een op zee had rondgezworven. - In latere jaren heb ik nog eens een Lord George Stuart in Brussel gezien, maar niet gesproken, hetgeen mij leed heeft gedaan. Van de Engelsche zeeofficieren van dien tijd herinner ik mij alleen nog den le officier Ellen, een groote dikke zeerob, - een jonge Luit. Molyneux, zoon van een rijken directeur der O.I.C. (indien ik mij niet bedrieg) en den Doctor Bisshop, broeder van den Engelschen muziekcompositeur van dien naam24, die in Londen beroemd was. De Dr. speelde ook wat piano en had muziekstukken van zijn broeder waarvan ik er eenige gecopieeerd heb voor Keetje van Adrichem, - maar ze hadden weinig om het lijf. Er was ook een Luitenant der Mariniers Capel ingekwartierd bij den gew[ezen] Maire Van Adrichem, die alsmede niets sprak dan Engelsch. Daar diende ik voor tolk, - maar was op den eersten avond niet zeer gelukkig in die qualiteit, daar de man mij in het oor fluisterde dat hij verlangde naar 'slippers', en 'his sheets war med', en ik die woorden niet kennende volstrekt niet kon raden wat hij begeerde. Hoe kon ik ook er op komen dat een jonge Luitenant bij zijne ontscheping in vij- 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 63