tevreden over mijzelven) laat zich begrijpen. Wat ik eigenlijk in mijne hoedanig heid van Kapitein Adjudant uitvoerde, kan ik mij niet meer herinneren. Ik denk dat het voornaamste zal geweest zijn sterktestaten opmaken. Maar zeer goed her inner ik mij dat ik in het voorjaar den Kolonel verzelde op inspecties over het Eiland Schouwen, naar Renesse en Haamstede, en naar het Eiland Tholen, heb bende ik zooveel geleerd dat ik het Bataillon wanneer het geinspecteerd werd, van de richting in colonne, commanderen kon in bataille, en na afloop van de inspectie weer in colonne, om af te marcheren. Zoo herinner ik mij ook nog dat ik in de maand Mey, ter gelegenheid van de inspectie te Tholen, mij bevonden heb te Oud Vossemeer, bij de heeren De Casembrood, (er waren er 3)36 waarvan de een de aanvoerder was geweest van de overrompeling van Berg Op Zoom door de Engelschen, die zoo noodlottig voor deze afgeloopen was37. De Franschen hadden kort te voren Berg op Zoom verlaten; met den zoon van mijn kolonel, die ook Luitenant bij de Schutterij te ZZee was (Wm. de Jonge, als Districts Commissaris overleden)38 en die zijn vader verzeld had, ben ik (beiden in uniform) naar Berg op Zoom gewandeld en heb ben wij die vesting bezichtigd bijzonder aan de havenkant, waar de Engelschen binnen gekomen waren en waar de sporen van het kort te voren geleverd gevecht nog zichtbaar waren. Onbedachtzaam waren wij beiden in officiers uni form die vesting binnen gegaan, zonder ons bij iemand aan te melden. De schild wachten op de wallen deden ons de honneurs, zonder dat iemand ons vroeg, wie we waren, en wat we kwamen doen, - en zoo togen we ook weer er uit, ons toen eerst bedenkende hoe onmilitairisch wij gehandeld hadden, en ons verwonderen de (zooals ik nog doe) hoe het mogelijk is geweest dat 2 personen in militaire kleding, eene vesting die bezet is, kunnen rondwandelen zonder door iemand aangehouden te worden. Gebeurd is het toch! - In de maand Meij, of Juny van dat jaar ben ik ook nog genoodigd geworden door mijn kolonel om hem te verzeilen naar Middelburg, werwaarts we met een afgehuurd vaartuig zijn gereisd. Met welke bedoeling kan ik mij niet meer herin neren. Dat was de eerste keer dat ik den voet op Walcheren zette. Ik bezocht toen ook Vlissingen op denzelfden dag dat de laatste Fransche troepen die ves ting verlaten hadden; - men kon van het hoofd in de verte de 2 fregatten nog zien, die dat garnizoen naar Frankrijk overbrachten. Mijn verblijf te Zierikzee liep nu echter naar zijn eind. - Daar het Fransch transla- teurschap, dat de helft van mijn inkomen uitmaakte, niets meer opbracht, was mijn traktement van 800 fr. als Commiesgriffier niet meer toereikend voor mijn onderhoud. Intusschen had ik reeds sedert een paar maanden, bij afwezigheid van den griffier (Egter) de griffie geheel alleen waargenomen. E[gter] was als Secretaris den Commissaris Generaal F.C. de Jonge naar Middelburg gevolgd. Ik dacht dat hij verkiezen zou in het administrative te blijven, en vleide mij al half dat ik hem dan als griffier zou kunnen opvolgen en om zijne decisie te provoce ren schreef ik hem, dat ik verlangde te weten wat zijn voornemen was, want dat indien hij zijn post als griffier niet op wilde geven ik genoodzaakt zou zijn ZZee te verlaten, en mijne demissie te nemen. Het antwoord was dat hij griffier bleef, en op een bepaalden tijd te ZZee terug zou zijn. Het gevolg hiervan was dat ik, ofschoon met leedwezen, mijne ZZeesche betrekking, en de vele goede vrienden die ik er verworven had verliet, en omstreeks Augs. of September weer te Leiden bij mijne moeder te huis kwam. 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 66