zaken die met het onderstandsdomicilie te maken hadden. Een belangrijke reden
voor de uitvoerige briefwisseling lag in het onderling wantrouwen van de
gemeente- en armbesturen. Het bestuur van de gemeente waar de bedeelde was
geboren en vroeger gewoond had was vaak allerminst overtuigd van de nood
zaak tot bedeling, vreesde voor een te hoge bedeling en onnodige voortzetting
daarvan. Vele gemeenten stonden erop dan hun bedeelden terugkeerden om zo
zelf te kunnen beoordelen of en hoe er bedeling plaats moest vinden.
Om hiervan een indruk te krijgen is de correspondentie, die gevoerd werd tussen
het College van Burgemeester en Wethouders van Zierikzee, de Hervormde
Diaconie en het gemeentebestuur van Ouwerkerk over de weduwe Van der Werff
illustratief. Gedurende het eerste kwartaal van 1848 betaalde de Hervormde
Diaconie aan de in Zierikzee woonachtige weduwe J. van der Werff een bedrag
van 1,80 voor drie weken bedeling. Op 24 januari 1848 kreeg het College van
Burgemeester en Wethouders van Zierikzee een brief van de Hervormde Diaconie
dat ook het gemeentebestuur van Ouwerkerk ervan op de hoogte moest worden
gesteld dat de weduwe Van der Werff woonachtig was in Zierikzee maar in
Ouwerkerk als armlastig was erkend: "uithoofde van de behoeftige toestand waar
in die weduwe met hare vier jeugdige kinderen zich bevind, eenige ondersteu
ning van pap, brood en brandstoffen uit te reiken terwijl wij van dat bestuur con
sent verzoeken om genoemd gezin met 2 brooden en zestig cents per week te
mogen bedeelen."9 Op 7 februari kwam bij de Hervormde Diaconie via
Burgemeester en 'Wethouders het volgende antwoord van het gemeentebestuur
van Ouwerkerk binnen:...."dat reeds vroeger aan de weduwe J.van der Werff is
aangezegd dat zij om bedeeling te kunnen genieten, zich in het zoogenaamd
Geest- of Armhuis der gemeente metterwoon moest begeven, dat zij hieraan niet
verkiezende te voldoen, het Armbestuur aldaar dan ook weigeren moet om eeni-
gen onderstand aan haar te doen uitreiken, anders dan ter plaatse waar zij
behoort, werwaarts men verlangt dat genoemde vrouw worde verwezen."10
Desondanks ontving deze weduwe gedurende het derde kwartaal van 1848 nog
voor 2,90 aan geneesmiddelen. En ook in 1849 ontving zij, alsook één van haar
dochters, diverse malen geneeskundige hulp.
De bereidheid tot ondersteuning van elders armlastigen was niet vanzelfsprekend
als in ogenschouw genomen wordt hoeveel tijd en moeite het de betrokken
armbesturen kostte om het geld waarop zij meenden recht te hebben ook daad
werkelijk terug te ontvangen. Dat de Hervormde Diaconie problemen had met
gemeenten die weigerden aan hun verplichtingen te voldoen wordt duidelijk na
de bedragen gezien te hebben die de Hervormde Diaconie nog moest ontvangen:
1843 67,5772
1844 48,20
1845 242,52
1846 390,55
1847 641,19
Ondanks het schrijven van brieven door het College van Burgemeester en
Wethouders van Zierikzee naar de betrokken gemeenten met verzoeken om
terugbetaling, waren de problemen aan het begin van de jaren vijftig nog niet uit
de wereld. De armenwet van 1854 bracht daarin ook geen verandering. Het
74