grootte van 7683 personen op 31 december 1862 betekende dit dat 19,6% van de bevolking bedeeld werd. Door de stijging van het aantal bedeelden namen ook de uitgaven voor het Burgerlijk Armbestuur toe. Van die 19,6% nam de Hervormde Diaconie 41% voor haar rekening, het Rooms-Katholiek Armbestuur 28,1% en het Burgerlijk Armbestuur 27,9%. In 1862 was de verdeling van de bevolking naar de belangrijkste kerkelijke gezindten als volgt: Kerkelijke gezindte Aantal gelovigen Hervormden 5663 Rooms-Katholieken l6ll Evangelisch Luthersen 132 Christelijk Afgescheidenen 189 Israëlieten 76 Ook in dit decennium van de negentiende eeuw bleek de Armenwet van 1854 met betrekking tot het domicilie van onderstand niet goed te functioneren. Het door de gemeente Zierikzee aan andere gemeenten te restitueren bedrag was in vergelijking met het jaar I860 gestegen met 30V2% tot een bedrag van 2.267,7572 en hoewel dit bedrag in 1862 iets gedaald was tot 2.239,53 kan niet gesproken worden van een positieve ontwikkeling met betrekking tot het domicilie van onderstand. De Hervormde Diaconie onderging in de personele bezetting in 1861 wel een aantal wijzigingen maar Mr. J.P.N. Ermerins bleef voorzitter en H.A. van IJsselsteijn bleef boekhouder, terwijl C. van der Vliet benoemd werd tot secretaris. Tot diake nen werden benoemd S. Ochtman, C. van der Vliet, J. Mus, A. Buyze en J.N. Broodman. De diaconie werd uitgebreid met D. Steenmijer, C. Vorstheuvel Labrand, J. Broodman en P.M. Ochtman. Ten aanzien van de vaste uitgangspunten, die bij de manier van bedelen door de Hervormde Diaconie nieuwe stijl gehanteerd zouden worden, adviseerde de inge stelde adviescommissie de bedelingen in kleding en pap op de oude voet voort te zetten en algemeen te houden, dat wil zeggen ter beschikking te stellen van zoveel mogelijk behoeftigen. Dit advies werd door de vergadering ongewijzigd overgenomen. De kwestie van de bedeling aan elders armlastigen gaf aanleiding tot hevige dis cussies. De meerderheid van de commissie was van mening "zuiver kerkelijk te bedeelen en alzoo ook de burgerlijke elders armlastigen zooveel mogelijk voor rekening der Diaconie te bedeelen." Eén lid van de commissie was het hiermee oneens. Er volgde een discussie omdat enkele leden "er bezwaar in zien om de elders armlastigen geregeld in bedeling op te nemen, op grond dat de ervaring leert dat vele andere Gemeenten dat ook niet doen waarvoor wordt gewezen op de telken jare van elders inkomende en steeds vermeerderende declaratiën ten laste dezer Gemeente." Uiteindelijk werd besloten geen personen van het Burgerlijk Armbestuur over te nemen, die door dit bestuur als elders armlastigen bedeeld werden "maar voor het geval dat zich opnieuw personen om bedeeling aanmelden, alsdan niet meer te letten op de plaats van geboorte, maar deze zooveel mogelijk op gelijken voet met de overige bedeelden te verzorgen."15 Dat noch de "1854-wet", noch de strikte toepassing van artikel zes van het 77

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1992 | | pagina 79