van den winter met vele armen ook Anthonia van Hecke aan Uwe zorg moeten
overlaten en kunnen wij, daar sedert dien onze middelen niet vermeerderd zijn,
haar vooralsnog niet in bedeeling opnemen."17
De diaconie kon haar niet bedelen: het maximum van te bedelen personen was
op dat moment meer dan bereikt. De financiële middelen, hoofdzakelijk vergaard
uit collectes, werden reeds volledig aangewend. Dit soort besluiten waren na
I860 geen uitzondering. Toen tijdens de aprilvergadering een aanvraag van wedu
we Koppens om in vaste diaconale bedeling te worden opgenomen besproken
werd, was het antwoord dat dit soort verzoeken niet konden worden gehono
reerd omdat de financiën van de Hervormde Diaconie dit niet toelieten.18
Het Burgerlijk Armbestuur bijeen ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de voorzitter, mr. J.M.
Isebree Moens, in 1904.
Van links naar rechts: J. Gloude, S. Hoogenboom (bode; staand), M.F. de Vos, N. van den Bout, F. W.
Loewer (boekhouder), H. C. van den Ende, P.J. Buyze, J. van Schelven en J.H. Loewer.
(Collectie Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee)
Conclusie
Noch ten aanzien van de mensen die bedeeld werden, noch ten aanzien van de
regelingen met betrekking tot het domicilie van onderstand heeft de "1854-Wet"
voor een schokgolf in de Zierikzeese armenzorg gezorgd. Ook na 1854 bestonden
dezelfde problemen die verband hielden met het domicilie van onderstand. Wat
dat onderdeel van de armenzorg betreft schoot de wet haar doel voorbij.
Pas door de verandering in de organisatie en de structuur van de armenzorg die
veroorzaakt werd door de opstelling van de Hervormde Kerkeraad in I860, is
79