Bijzonder geestig is ook het volgende voorval. De dokter die het dialect niet kent, maar net geleerd heeft dat pooke "maag" betekent, zegt tegen de moeder van een ziek kind ("met 't oog op de braambezems en doornappels die op de tafel stonden"): "Maak u niet ongerust bazinne, 't kind heeft maar wat pijn in 't pookje". Daarop antwoordt de moeder, die ook in haar ijdelheid gekwetst is, omdat ze met het Walcherse bazinne wordt aangesproken: "Hoor eens meneer,een dier heeft een pooke en een kop, maar mijn lieven ont krek als jie een lief en een oot". (blz. 23).In een verklarende voetnoot staat: vOnd\ hond gewoon troetelwoord voor kinderen". Fijntjes wordt vervolgens opgemerkt: "clat een vreemdeling zich niet lichtvaardig wagen moet aan 't nabootsen van dialekt". De Potloodschetsen laten op een heel aardige wijze zien hoe de taalsituatie zo rond 'I860 was; de vreemdelingen die van elders komen en die tot de hogere stand behoren, zoals de dokter, de schoolmeester en de dominee, spreken stan daardtaal; de autochtone bevolking spreekt dialect en afhankelijk van hun sociale status in meerdere of mindere mate standaardtaal. Een mooi voorbeeld daarvan is de reactie van cle eenvoudige dorpsveldwachter op de preek van de dominee (het is de burgemeester die aan het woord is): "Zoo hebt u," vervolgde de burge meester,-"om iets op te helderen gebruik gemaakt van een beeld uit 't kinder leven en het woord drijftol gebezigd; gij hadt top moeten zeggen om door onzen ouden echt Schouwenschen veldwachter begrepen te worden. Dan zeidet ge, hoe we allen eens zullen sluimeren onder de groene zoden;-dit had vazzen moeten wezen, en zoo verder" (blz. 28-29). De korte schetsen van ds. Wolterink geven een boeiend beeld van de taaltoestanden van de tweede helft van de vori ge eeuw. Opmerkelijk is dat het dialect nergens als minderwaardig wordt voorge steld. of wordt afgewezen. Als honderd jaar later De Vin de taaltoestand beschrijft, is het patroon nog ongeveer gelijk, maar de positie van de standaardtaal onder de autochtone bevolking is steviger geworden en De Vin voorspelt dat die ont wikkeling zich zal voortzetten. Het oudste Zeeuwse dialect Het "Schouwens" kreeg opnieuw de aandacht in 1940 en wel van de Brabantse dialectoloog en latere hoogleraar dialectkunde, A. Weijnen. In een artikel 'De ouderdom en het isolement van het Schouwens dialect' in Onze Taaltuin. Weijnen betoogt in dit uitvoerige opstel aan de hand van tal van voorbeelden dat het "Schouwens" van de Zeeuwse dialecten het oudste is en dat ongeveer in de dertiende eeuw het taalkundig isolement van Schouwen is begonnen. In de tweede stelling bij zijn proefschrift kritiseert De Vin de woordgroep "Schouwens dialect" om taalgeografische en grammaticale redenen. Taalgeografisch is dit begrip onjuist omdat men op Schouwen-Duiveland een dia lectische eenheid aantreft, de grammaticale onjuistheid zit hem in de afleiding Schouwens dat moet Schouws zijn. Dit is formele kritiek, in het boek zelf tracht De Vin duidelijk te maken dat het dialect van Schouwen (en Duiveland) wel degelijk vernieuwende invloeden vanuit het Hollands heeft ondergaan en aller minst een geïsoleerd dialect genoemd mag worden. Weijnen blijft echte]- bij zijn vroegere standpunt en geeft in een uitvoerig opstel "Het Schouws (sic) onder de Zeeuwse tongvallen" (in Taal en Tongval) zijn repliek. Hij relativeert zijn uit spraak dat het Schouws sedert de 13de eeuw in "een volslagen isolement zou zijn geraakt", maar hij blijft het Schouws als het oudste en best bewaarde Zeeuws

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 129