In 1654 kreeg Pieterse Mogge roestemming om in Zierikzee bier te mogen brouwen "sonder nogtans eenighe penninghen van stadt te trekken". Het niet verlenen van subsidie aan Mogge kan er op wijzen, dat er genoeg brouwerijen in Zierikzee waren om alle inwoners van bier te voorzien. Het stadsbestuur ging echter niet over tot het verbieden van de oprichting van nog meer brouwerijen. Deze vormden namelijk, in verband met de accijnzen, een welkome bron van inkomsten. En zo werd ook in 1674 Adriaen Hubregtse van Doesburg nog toege staan het bierbrouwerijbeclrijf uit te oefenen en mocht ook Charles Plevier, een brouwerij oprichten. Van Doesburg deed dit in brouwerij 'de Swaeir aan de noordzijde van de Krepelstraat (tegenwoordig nummer 19). Van deze brouwerij verkocht hij op 4. december 1675 de helft aan Jan de Clercq. In het geval van Plevier betrof het de reeds bestaande brouwerij 'de Haen' op de Appelmarkt. Deze is door Plevier waarschijnlijk opnieuw ingericht, hetgeen ook blijkt uit het feit, dat de raad op 19 juni .1.675 het besluit nam de bierdragers, die zorg droegen voor het vervoer van de tonnen bier. te belasten met een rijksdaalder per be paalde hoeveelheid bier "ten lasten van de nieuwe brouwery Den Haan". Daarna werd het stiller aan het bierfront. In '1706 kreeg Hendrik Gillisz. van der Os nog wel toestemming om zijn woning aan de oostzijde van de Oude Haven te ver bouwen tot een brouwerij. Maar in de gehele achttiende eeuw was er ver der geen sprake meer van een toename van het aantal bierbrouwerijen. Het hoogtepunt was duidelijk voorbij. Wat betreft de eerste helft van de achttiende eeuw zijn cle gegevens over de bierbrouwerijen schaars. In liet register op de raadsresoluties van Zierikzee komen slechts enkele aantekeningen voor die wijzen op het bestaan van een bierbrouwerijnijverheid. Er worden in deze aante keningen echter brouwers noch brouwerijen genoemd. Hoe het de bestaande brouwerijen in deze periode verging blijft aldus onduidelijk. Wel kan juist het feit dat er maar weinig melding wordt gemaakt van de brouwnering er op wijzen, dat er geen sprake (meer) was van enige activiteit van betekenis. Dat het in de eerste helft van de achttiende eeuw slecht ging met de brouwerijnijverheid blijkt ook uit de 'Rekeningen van het gemaal. Zierikzee en ressort6. Volgens deze rekeningen waren er in Zierikzee in 1767 nog slechts vier brouwerijen: 't Witte Hert', 'de Witte Leeuw', 'de Haan' en 'de Oranjeboom'. Deze laatste was waarschijnlijk voortgekomen uit de brouwerij op de gronden van het Predikherenklooster. Ze bevond zich tenminste in het midden van de zeventiende eeuw in de (over het terrein van liet klooster) aangelegde Lange Sint Janstraat. De brouwerij werd in die tijd ook reeds genoemd. Uit de rekeningen blijkt dat zowel brouwerij 'het Hert' als 'de Oranjeboom, respectievelijk op 24 november 1767 en 25 juni 1774, stopten met het brouwen van bier. Met de sluiting van 'het Hert' kwam er tevens een einde aan het ruim 150-jarige brouwersgeslacht Ejjnoiitse/Van der Schatte. Brouwerij 'de Oranjeboom' was tot de verkoop in 1774 het eigendom van Stephanus Daane. Deze had de brouwerij tussen 1 oktober '1768 en 1 oktober 1769 gekocht. De kopers van de brouwerij in 1774, inclusief "deszelfs huisinge en Pakhuisen, mouterij, wagenhuis en gevolge" waren de "respective geinte- resseerclens in de brouwerijen de Witte Leeuw en den Haan", Jan van IJsselsteijn en Cornelis de Kanter. Deze verkochten de brouwerij nog hetzelfde jaar aan Gillis van IJsselsteijn, die 560 pond voor de gebouwen en 40 pond voor de behangsels, de brouwgereedschappen, betaalde. Dit bedrag voor de brouwge reedschappen is op zich vreemd, omdat bij de verkoop de voorwaarde was gesteld, dat de uitgebroken brouwketels en brouwgereedschappen in eigendom 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 13