Zijn huis werd op 3 februari 1789 in het openbaar voor 4.306 gulden verkocht.
De boedel bracht bijna 35.000 gulden op. Naar Zierikzee keerde hij niet meer
terug "waarschijnlijk meest teruggehouden door de ongunstige omstandigheden
van zijn boedel, welke merkelijk verergert door de totale plundering van zijn
Huijs, die tevens een gansch Derangement in zijn comptoir van Negotie hadde
veroorzaakt, destijds door hem ten behoeve zijner crediteuren is geabandonneert
geworden", aldus een brief van het stadsbestuur van 12 oktober '1796 aan het
Uitvoerend Departement van de Provincialen Raad. Deze had om inlichtingen
gevraagd inzake een verzoek van Albertus van der Schatte aan de Nationale
Vergadering "om eenige gratificatie, pensioen of schadevergoeding".
Brouwer Willem Boenaert (1592-1656), die in 1621 bierbrouwerij 'de Haen'
oprichtte was meester-chirurgijn. Ook hij heeft een aantal openbare functies
bekleed. Hij was raadslid, weesmeester, kraanmeester, ontvanger der huisschat
ting en stadschirurgijn. Zoals bij de Van der Schatte's was de brouwerij voor hem
een bron van inkomsten waarmee hij zich slechts wat
betreft de financiële zaken mee bemoeide. Van een
andere brouwer in deze brouwerij, Nicolaas Bodt
(1647-1718), weten we dat deze naast zijn aan
deel in brouwerij 'de Haen' ook aandeel had
in brouwerij 'de Witte Leeuw'. Bodt woon
de aan de Oude Haven zuidzijde (tegen
woordig nummer 14), niet zo-maar een
optrekje dus. Dit huis had hij in 1708
voor 4.050 gulden gekocht van mr.
Albertus Hollaer. Naast dit huis bezat hij
een boomgaard van acht gemeten. Bij zijn
dood liet hij de aanzienlijke som na van
89.110 gulden. Van de overige Zierikzeese
brouwers weten we vrijwel niets. Van
Adriaan van der Os (1.685-1757), brouwer in
'de Witte Leeuw', is bekend, dat deze tussen
1735-1807) 1742 en 1744 commissaris van de Slavenbeurs is
geweest. En van Hendrik van Zandijk (1750-1808),
die aan het eind van de achttiende en het begin van de
negentiende eeuw brouwer in 'de Haen' was, weten we dat deze tussen 1792 en
1794 weesmeester is geweest.
De overheidsbemoeienis met de bierbrouwerijnijverheid
De brouwerijen vormden een bedrijfsorganisatie, waarvan de bevoegdheden uit
eindelijk in handen bleven van het stadsbestuur. Deze bepaalde welk bier er
gebrouwen mocht worden en tegen welke prijs de brouwers dit moesten verko
pen. Tevens zag ze toe op de samenstelling en kwaliteit van het bier, zorgde
ervoor dat de burgers de juiste maat kregen en dat de imposten werden betaald.
Zo lezen we in de Zierikzeese 'Keur op het bier' uit 1440 dat elke brouwte Delfts
bier 28 achtendelen tarwe, 28 achtendelen gerst en 56 achtendelen haver, "ende
dit sel weesen die Delfssche maet", moet bevatten7. Problemen met de kwaliteit
van het bier zijn er altijd geweest. Meerdere keren werden er door het stadsbe
stuur ordonnanties uitgevaardigd om de brouwers te dwingen goed bier te brou
wen. De controle hierop werd uitgeoefend door stedelijke beambten, keur
Albertus van cler Schalie
15