toegestaan had, moesten de brouwers die dit bier brouwden, net zo veel accijns betalen per bepaalde hoeveelheid mout, als wanneer zij gruit gebruikt zouden hebben. Later in de veertiende eeuw werd ook op hop accijns geheven en ver loor het gruitrecht zijn betekenis. Officieel werd het pas in 1798, bij de grondwet van de Bataafse Republiek afgeschaft. Ten aanzien van de impost waren de brou wers voordat zij de bróuwnijverheid konden uitoefenen verplicht een eed af te leggen. In 1670 luidde deze: "Hier Sweer lek de Placcaten, Ordonnantiën ende Lysten (zoo generaal als particulier) op den opheve van de Gemeene Middelen, by de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeelandt, alhier in clese Provincie gemaeckt en geëma- neert, ofte wel hier nae te maecken ende emaneren, te observeren en onder houden, zoo door myn zelfs als die in myne familie en dienst zyn, en met namen den impost van fde bieren] sonder denselven te frauderen, directelyck ofte indirectelyck. Soo waerlych moet my Godt Almagtigh helpen"s. De eed was blijkbaar gemakkelijker af te leggen dan na te leven, want alleen al uit de vele herhalingen van de voorschriften is af te leiden, dat de fraude met de imposten een onuitroeibaar probleem was. Hel verval van een traditionele nijverheid Zoals we hiervoor hebben gelezen kunnen we vanaf de zestiende eeuw spreken van een opkomende bierbrouwerijnijverheid in Zierikzee, die echter pas in de volgende eeuw haar grootste omvang bereikte. Het hoogtepunt lag wat Zierikzee betreft tussen 1650 en 1680. Dit valt uit een aantal punten af te leiden. Ten eerste werd er door het stadsbestuur vanaf 1654 geen subsidie meer verleend voor het oprichten van een bierbrouwerij. Blijkbaar waren er toen reeds voldoende brou werijen om in de stedelijke behoefte aan bier te voorzien. Ten tweede werden nog in 1674 twee verzoeken tot het oprichten van een brouwerij gehonoreerd. Ten derde blijkt: uit de 'Rekeningen, van ontvangsten en. uitgaven', dat het: bedrag aan ontvangen imposten in de tweede helft van de zeventiende eeuw (en de eer ste helft van de achttiende) sterk daalde. In 1653 werd er nog voor een bedrag van 3-803 Vlaamse ponden aan impost ontvangen van de bieren die in Zierikzee waren gebrouwen of ingevoerd, terwijl dit er in 1681 nog maar 2.637 waren. Dat het daarna nog alleen maar bergafwaarts ging blijkt ook uit deze rekeningen. Het bedrag dat in 1805, voorlopig het laatste jaar waarin impost op bier geheven werd, aan impost op het bier ontvangen werd, bedroeg nog slechts 146 Vlaamse pondenEn tenslotte kan het feit dat Charles Plevier, vanaf '1675 brouwer in brouwerij 'de Haen' op de Appelmarkt, in 1689 op eigen verzoek toestemming kreeg om brandewijn te stoken een aanwijzing zijn dat de brouwerijnering over haar hoogtepunt heen was, al weten we niet of Plevier voor het stoken zijn brou werij heelt gebruikt. Bij de bewering dat het hoogtepunt van de Zierikzeese brouwerijnijverheid tussen 1650 en 1680 lag, moeten echter wel enige kantteke ningen worden geplaatst. De impost werd ook geheven over de van elders geïm porteerde bieren. Deze zijn, zonder specificatie, opgenomen met de imposten over in Zierikzee gebrouwen bier. Daarnaast zijn er slechts cijfers bekend vanaf 1653- Van de daaraan voorafgaande jaren zijn geen rekeningen overgeleverd. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 19