's-LANDS SCHIP 'ZlERIKZEE' De geschiedenis van een Zeeuws oorlogsschip 1733-1782 door J. D. Vlot Inleiding De marine van de Republiek der Verenigde Nederlanden was in de 18e eeuw niet meer cle slagvaardige en strijdbare organisatie die op haar hoogtepunt gedurende de derde Engelse Oorlog (.1672-1674) "in één jaar tijd twee grote koningryken tot- driemaal toe de trotsche vlag dêe stryken"1. Verwaarlozing, wanbestuur en conservatisme maakten dat 's-lands zeemacht was afgegleden tot een niveau waarop het nog slechts een marginale rol kon spelen in de Europese machtsver houdingen. Een minstens even belangrijke reden voor de neergang van de zeemacht was dat de toch al geringe beschikbare geldmiddelen ook nog eens moesten worden verdeeld over vijf admiraliteiten, te weten Rotterdam, Amsterdam, Zeeland, Enk huizen/Hoorn en Friesland. Hierdoor kon alleen de grootste en invloedrijkste, die van Amsterdam, in het onderhavige tijdvak met enige regelmaat een redelijk aantal schepen bouwen en in zee brengen2. De kleinere admiraliteiten, waaronder ook de Zeeuwse, waren in de 18de eeuw nauwelijks nog in staat één schip per jaar uit te rusten, terwijl de benarde financiële situatie ook betekende dat er slechts zo nu en dan nieuwbouw kon worden gepleegd. Een van de relatief weinige schepen die in de 18e eeuw door de Zeeuwse admi raliteit werden gebouwd was het linieschip van 64 stukken kanon Zierikzee'. Dit artikel geeft in grote lijnen de geschiedenis van dit schip weer: de bouw, de wederwaardigheden tijdens de weinige keren dat het werd uitgerust en het ver gaan. Ter afsluiting zal kort worden ingegaan op het terugvinden van het wrak van de 'Zierikzee', enkele jaren geleden. De bouw Omdat wegens voortdurende financiële onmacht het Zeeuwse admiraliteitscollege gedwongen was geweest tot een hoge mate van terughoudendheid, namen in 1731 de Staten van Zeeland het initiatief tot de bouw van enkele nieuwe oor logsschepen. In een resolutie werden de 'edelmogende heren raden ter admira liteit' aangespoord de nodige stappen hiertoe te ondernemen. Het admiraliteitscollege sloeg aanvankelijk weinig acht op deze aansporing want pas op 15 maart 1732 stelde men zich de vraag of het geen tijd werd te reageren op de resolutie van de Staten. De 'edelmogende heren raden', die erop vertrouw den dat de Staten wat betreft de financiering indien nodig zouden bijspringen, namen daarop dezelfde dag nog het besluit de bouw "met alle spoed werkelijk voort te zetten"4. Gelijktijdig besloot men drie schepen te bouwen, twee op de admiraliteitswerf van Vlissingen en een op de admiraliteitswerf van Veere. Een probleem hierbij was dat de Zeeuwse admiraliteit zelf geen scheepstimmer mansbaas meer in dienst had die kon bogen op ervaring met de bouw van grote schepen. Men richtte daarom een verzoek aan de bewindhebbers van de 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 59