In april 1738 mocht Raes weer verder bouwen aan de 'Zierikzee'. Het galjoen werd geplaatst, het schegbeeld (een leeuw) werd aangebracht en ook werd er aan het beeldwerk op de spiegel gewerkt. Hierna werd het schip gebreeuwd en geschilderd. Op 16 augustus daaropvolgend namen de raden het besluit dat de bouw en optimmeren van de schepen zover waren gevorderd dat het werk stil gelegd kon worden. Enkele maanden later (10 november) verscheen Raes in de vergadering van de admiraliteit om te vertellen dat hij klaar was met "de nieuwen bouw". "Het is volkoomen afgeloopen", aldus Raes. De edelmogenden bedankten hem en de opperscheepstimmerman werd uit 's lands dienst ontslagen10. In de zomer van 1742, na een pauze van bijna 4 jaar, nam men het besluit om de 'Zierikzee' af te bouwen. De politieke situatie in Europa was na een in verhou ding rustige periode instabieler geworden en het leek opportuun om de beschik bare schepen in zodanige staat te brengen dat ze binnen een acceptabele tijd in zee gebracht zouden kunnen worden. Het tempo van afbouw lag dan ook hoog. Achtereenvolgens werden de kombuis, het kabelgat en de konstabelkamer afge timmerd. Verder werd de schoorsteen gemetseld en "het lood tot de combuijs en tot de pisbaek ten deele gemaackt"". In het voorjaar van 1743 werd het werk echter weer stilgelegd. De 'Zierikzee' was nog niet helemaal klaar, maar de militaire situatie in Europa werd toen niet meer als dreigend ervaren. Armlastig als ze was had de Zeeuwse admiraliteit te veel andere prioriteiten om geld te spenderen aan op dat moment minder urgente zaken. Bijna afgebouwd verdween de 'Zierikzee' daarom weer in de motteballen. Dit keer echter voor korte tijd: binnen een jaar zou men alles op alles zetten om het schip snel af te bouwen en voor de eerste keer in zee te brengen. In dienst, gesteld De politieke situatie in Europa verslechterde eind 1743 snel. De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) groeide uit tot een regelrecht conflict nissen Frankrijk en Engeland en de Republiek had grote moeite zich neutraal ten opzichte van de strijdende partijen op te stellen. Begin 1744 moest de neutraliteit cle facto worden opgegeven. De Britse koning George II deed een beroep op het traktaat van defensie dat de Republiek in 1678 met Engeland had gesloten en hij vroeg om hulp van soldaten en oorlogsschepen. Het verzoek werd onder andere gemotiveerd met de opmerking dat er in Ierland of Schotland een landing werd verwacht van een afstammeling van de in 1688 door stadhouder Willem III verdreven James II, die aanspraken maakte op de Engelse troon. De bedoeling was dat de Nederlandse schepen met name bij het afweren van deze invasie zouden worden ingezet. Men kon wegens de verplichtingen die het verdrag met zich bracht het verzoek niet weigeren en op 9 april 1744 namen de Staten-Generaal het besluit om twintig oorlogsschepen uit te rusten. Zeeland zou hiervan drie schepen moeten leveren, elk voorzien van 64 stukken kanon en bemand met 325 opvarenden. De Zeeuwse admiraliteit besloot de 'Zierikzee', de 'Tholen' en de 'Goes' te bestemmen voor dit hulpeskader. De admiraliteitswerf moest de 'Zierikzee' zo snel mogelijk afbouwen en samen met de twee andere schepen met "alle meest mogelijke spoed" gereed maken voor de dienst. Benoemd tot gezagvoerder van de 'Zierikzee' werd de orclinaris-kapitein Aarnoud Steenhart. Hij kreeg opdracht het schip op zo kort mogelijke termijn te bemannen 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 62