nodige doorvoerrechten te betalen, als om een bezoek te brengen aan de Nederlandse consul in Elseneur. Een post die toentertijd in handen was van J.J. Aller Na een paar uur wachten was het eindelijk zover. De kosten bedroegen in totaal tweehonderd gulden. Voor twee instanties werd dat nauwkeurig op schrift gesteld. Eerstens, door de consul, voor de firma Schlüsser Co in Sint Petersburg en vervolgens, door Van der Harten zelf, voor de heer C.thuis. Naar uit het tweede reisverhaal blijkt moet daar ene Cannenburg mee bedoeld zijn, die op dat moment eigenlijk alleen nog maar Voorbeijtel heette en een onechte zoon was, in 1799 door Willem Cannenburg verwekt bij Huberdina Voorbeijtel. Eerst in 1825 zou hem bij K.B. toestemming worden verleend zich voortaan Voorbeijtel Cannenburg te mogen noemen. Zowel Johannes van dei- Harten als Willem Voorbeijtel (Cannenburg) zouden later met een meisje Van der Weijde trouwen, die zussen van elkaar waren. Eerstgenoemde in december 1815 met Geertruida Hendrika, Cannenburg drie jaar later met Johanna Hendrika Christina Toen het tij leek te keren begaven beide varensgasten zich voorzien van de nodi ge papieren naar hun schip terug. Omdat de branding inmiddels echter zo was toegenomen dat de sloep niet aan wal kon komen en geen van de daar zijnde schippers hen voor minder dan twintig rijksdaalders wilde overzetten werd van aan boord gaan afgezien. Terwijl Van der Harten besloot naar Elseneur terug te gaan, bleven Lon en de loods waar ze op dat moment waren. Van der Harten zag zich genoodzaakt om in Elseneur te overnachten, waar hij daags daarop opnieuw zijn opwachting bij de consul maakte en zelfs moest blijven dineren. Daarbij is onder meer gesproken over het bankroet gaan van Rabenholm in Kopenhagen kort tevoren. Pas tegen de avond was hij weer bij zijn schip terug, "wel verge noegd er zijnde". Lon met de lools waren dees morgen er aan gekomen, door nat en de sloep halfvol met water". Op 16 juni 's middags kreeg men eindelijk de zo lang verwachte westenwind, zodat direct het anker werd gelicht, "met nog een vloot van zekerlijk 100 zeilen". "Dit was wat fraais om te zien met mooi weder". Mogelijk dat Van der Harten zijn kompaan daarop heeft verteld wat hij in Elseneur zoal gezien had, hoewel dat maar weinig indruk op hem had gemaakt. "Elzeneur is een oud vervallen stadje, tamelijk, lang maar niet breed en weinig fraaije huizen. Ook is er niets bijzonders als alleen het Jaglslot van den Koning, dal een redelijk nel gebouw van 3 verdiepingen hoog legen een berg op gebouwd is, mei een park. en fraaije wandeldreven. De Koning reidt mei de koels voor de deur der 3e verdieping. liet diend meest tol een rende vous plaats. Het kasteel of Kronenburg is een zwaar en vierkant gebouwd kasteel het welk aan de builenzei- de zeer sterk is maa r aa n de bin nenzijde n iet In Kroonstad aangekomen Echt vaart kon men ook de volgende dagen niet maken. Op 21 juni werd Bornholm bereikt, een eiland midden in de Oostzee, de 23ste Gotland. Behalve door het gevaar op de klippen te zullen lopen werd de stemming ook gedrukt door de temperatuur. Het was hier nog zoo koud of het in 7 begin van 7 voorjaar was". Vijf dagen later liet men het anker vallen bij de brandwacht voor Kroonstad, een pal voor Petersburg gelegen eilandje, waar officieren aan boord kwamen die alles opschreven. Op 29 juni werd voor Kroonstad zelf geankerd, waar men direct mensen aan boord kreeg om de luiken te verzegelen. Die eisten tien roebels voor een presentje, wat door Lon werd gehonoreerd door ze twee 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 78