"Hier leiden wij met nog meer scheepen en konden van de goede wind. die er was geen gebruik maken. Iets verdrietigers op zee is er vast niet". Vanaf 5 september was men zelfs alle oriëntatie kwijt. Er werden wel vuren aan een kust gezien, maar het was gissen aan welke. De meesten hielden het op de banken van Yarmouth. "De verlegen en benaauwdheid was groot". Een haringvisser die men praaide had het tot drie keer toe over Borkum. "Allen die op 't schip) waaren wierden te zamen geroepen. Den captein vroeg hun wal: te doen, daar hij het alleen niet op zig wilde neemen daar ons aller leven thans er van afhing en wel aan een zijden draad". Prangen of het anker uitwerpen, daar had men tussen te kiezen. "Er ivierd dan geresolveerd, tot het laadste daar het touw zoo goed als nieuw was. Het anker ging dan op '1.6 vaam na den grond en daar leiden wij nu in een hogen zee voor een touw van 120 vaam te rijen en te slingeren. Geen een keer heb ik nog zoo veel attentie bij het gebed, gezien dan dezen avond. Allen bleven in de kleeren en die de wagt niet hadden, legden zig hier en daar op de planken". Twee dagen later durfde men het anker weer te winden. Om tien uur 's morgens werd daarmee begonnen, om half twee kwam het kromgebogen boven. Van een gepraaide vissersschuit kreeg men vervolgens te horen dat men zich ter hoogte van de Waddeneilanden bevond. Pas toen was de schrik voorbij. "Geen 10 rijx- daalders had ik voor deze tijding gekozen. Tans ging ik gerust na de kooi en trok de kleeren uit die even geen 3 maal 24 uuren hadden afgeweest". Bij Texel deden zich echter nieuwe moeilijkheden voor toen alle kompassen het lieten afweten. Mogelijk veroorzaakt door de ijzeren staart van de giek boven het kompashuis. Dank zij een Texelse loods kwam men ook dit te boven, zodat men eindelijk op huis aan kon gaan. "Donderdag 14 september 1815Kwamen gelukkig te Zierikzee De tweede reis (maart-juni 1830) Aanleiding en voorbereidende werkzaamheden Toen Van der Harten in 1830 opnieuw naar Sint Petersburg ging was hij al bijna veertig. Kort na zijn eerste reis was hij gehuwd met Geertruida Hendrika van der Weijde, die in 1804 in Zierikzee was komen wonen. Negen kinderen had ze hem in de loop der jaren geschonken. Zes daarvan waren echter al voor hun tweede levensjaar overleden. Hoe het bericht hem precies bereikt heeft is niet duidelijk, maar begin '1830 moet het Van der Harten ter ore zijn gekomen dat Schiüsser fail liet gegaan was, waarmee hij nog steeds handelsbetrekkingen onderhield, even als de reeds eerder genoemde Cannenburg trouwens. Het was nu zaak ter plekke zo snel mogelijk te gaan bezien hoeveel er voor hen beiden nog uit de failliete boedel te redden viel. Op 18 maart 1830 heeft Van der Harten daartoe, blijkens de eerste zinnen van zijn tweede journaal, de volgende stappen gezet. "Vertrok om 6 uuren na Zijpe en kwam om half ,9 aan de stoomboot Marianne. Arriveerde om 3 uuren te- RotterdamGing naar de Beurs, waar ik over het fdillit van Schiüsser Co onderscheide hoorde spreeken. Bezocht den heer Vink en den heer Smeer, welke laadste de goedheid, had. mij een opene aanbevelingsbrief aan Z.E. den Minister van Buitenlandsche Zaken, baron Verstolk de Soelen. meede te geeven". Met Smeer zal de toenmalige Russische vice-consul in Rotterdam F. Smeer bedoeld zijn, van wie het bekend is dat hij bemoeienis had met de exporthandel in mee- 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1993 | | pagina 84