daardoor een gebrek was aan voldoende bestaansmiddelen. Mede door het hoge vertrekoverschot groeide de Schouwse bevolking tussen 1900-1939 met maar 1,1 De Zeeuwse bevolkingsgroei lijkt met 17,3 vrij fors te zijn, maar valt in het niet bij de landelijke ontwikkeling (70,6 De snel groeiende fruitteelt in de Westhoek zorgde nog wel voor een behoorlijke groei (35 Tijdens het congres werd verder gewezen op de zwakke verkeersverbindingen, hetgeen industrialise ring in de weg stond. Om de Schouwse economie te bevorderen werd door de provinciale politiek in 1952 gewezen op het belang van de recreatieve sector. Het bleef echter bij deze mooie bedoelingen. Concrete richtlijnen werden immers niet aangedragen. Bovendien ontbrak cijfermateriaal over de ontwikkeling op de middellange ter mijn. De gemeenten Burgh, Haamstede en Renesse pakten na de oorlog weer snel de recreatieve draad op. De burgemeester van Haamstede, R.J.H.Q. Röell, liet er in een van zijn naoorlogse vergaderingen in 1946 geen twijfel over bestaan: "Het vreemdelingenverkeer, voor den oorlog een bron van inkomsten voor de gemeente, zal opnieuw moeten worden georganiseerd. Een oplossing zal gevon den moeten worden voor het gebrek aan voldoende onderdak gelegenheid in landhuisjes en hotels". Door de drie gemeenten werd herhaaldelijk gewezen op het vitale economische belang van de vakantiegangers. In 1947 verhoogde de gemeente Renesse de subsidie van de VW dan ook van 50 tot ƒ150. Cafés waren bovendien op zon dag geopend en sloten in het zomerseizoen later. Haamstede en Renesse hebben de recreatie sterker bevorderd dan Burgh. De laatste beschikte simpelweg over te weinig grond om recreatieterreinen aan te wijzen. Het gemeentelijke beleid was in de Westhoek nauwelijks gestructureerd. Het bleef bij spontane ingevingen, zonder dat hierin een duidelijke lijn was te ontdekken. Dit werd ondermeer bemoeilijkt door gebrek aan financiële middelen, de verkeersverbindingen en de afwezigheid van goed omlijnde uitbreidingsplannen. Hierdoor dienden alle plan nen voorgelegd te worden aan de PPD, die zo nu en dan afkeurend reageerde. Daarnaast was het beleid van de drie gemeenten nog niet op elkaar afgestemd. Alle benadrukten de zelfstandigheid van de gemeente en gingen zodoende hun eigen weg. Het toerisme was in het bevrijdingsjaar overigens moeizaam op gang gekomen. Er was een gebrek aan produkten als koffie en steenkool en doordat de gemeentes prioriteit gaven aan het herstel van de oorlogsschade werden er te weinig zomerwoningen gebouwd. Wel werd in 1950 de hotelaccommodatie van hotel Het Wapen van Burgh uitgebreid. Tevens namen de pensions en kamerver- huur toe. In de zomermaanden reserveerden veel duinboeren in de Ooster- banpolder te Renesse een terrein voor kampeerders. Deze bedrijven, als de Wil- lielminahoeve, Julianahoeve, Molenhoeve en Biesterveld, groeiden na de watersnoodramp uit tot grote ondernemingen. Vakantiecentrum Bona Fide was op dat moment al behoorlijk populair. De omstandigheden op de campings waren nog uiterst primitief. Op de meeste terreinen ontbrak het aan toiletten en schoon drinkwater. Plet verblijfstoerisme was in 1952 toegenomen tot 20.015 verblijfstoeristen en 276.169 overnachtingen. Het aantal dagbezoekers blijft moeilijk te achterhalen. 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1994 | | pagina 116