de dijkgaten waren hersteld werd door de Provincie Zeeland een commissie in het leven geroepen, belast met de reconstructie van Schouwen-Duiveland. Door de publikatie van een rapport werd het debat over vaste oeververbindingen weer nieuw leven ingeblazen. Het geopperde Deltaplan zou volgens de reconstructie commissie een stimulans zijn voor de vestiging van industrieën en recreatiemoge lijkheden en de bevolkingsgroei kunnen bevorderen. Een door het kabinet inge stelde Deltacommissie sloot zich vanuit veiligheidsoogpunten in 1954 bij deze plannen aan. Uiteindelijk werd op 5 november 1957 de Deltawet aangenomen door de Tweede Kamer. Inmiddels werd van regeringswege gepoogd de industriële ontwikkeling aan te moedigen door Zeeland uit te roepen tot ontwikkelingsgebied. Bedrijven die zich in diverse centra vestigden konden rekenen op een premie en relatief goedkope vestigingsgronden. Ook Zierikzee werd gebombardeerd tot ontwikkelingskern, maar de nadruk viel vooral op Terneuzen en in 1965 het industriegebied Vlissingen-Oost. Toch zou Zierikzee volgens een rapport van de PPD een impuls moeten geven aan vestiging van kleine industrieën. Toen men op Schouwen de balans opmaakte, bleek dat nogal tegen te vallen. Van enig belang was alleen de vestiging van scheepsmotorenfabriek Smit Bolnes in 1962. Hoewel de boeren bevolking in de jaren '60 gestaag afnam, bleef de Schouwse economie eenzijdig gericht op de landbouw. De provinciale overheid zag al snel in dat de uitvoering van de Deltawerken een stimulans zou zijn voor de Zeeuwse recreatiesector. In 1953 werd de Westhoek getypeerd als een tamelijk ongerept duingebied, waar, in tegenstelling tot veel andere badplaatsen aan de Noordzeekust, nog een grote opnamecapaciteit zou zijn. Er werd tegelijkertijd echter gepleit voor een zorgvuldige en beheersbare bouw van recreatieobjecten. Het behoud van het streekkarakter loopt clan ook als een rode draad door de planologie heen. De provinciale overheid en haar beleidsorganen waren in deze fase echter nauwelijks in staat grip te krijgen op de recreatieve ontwikkeling. Kennis en methoden ontbraken om gedegen leiding te geven aan dit fenomeen. Het beleid maakte aan de andere kant een weinig slagvaardige indruk. In een ETI-rapport uit 1957 werd ondermeer gepleit voor meer onderzoek, maar elf jaar later was er nog steeds weinig van terecht geko men. Er werden weliswaar pogingen ondernomen, ondermeer door de instelling van een Provinciale Zeeuwse Recreatiecommissie in 1963- Ook de gemeenten juichten de Deltawet en het ontwerp streekplan toe. In janua ri 1958 concludeerde burgemeester Röell van Haamstede dat de plannen tezamen alle elementen bevatten om van de Westhoek een bloeiende badplaats te maken. Wel wilden de gemeenten wildgroei voorkomen. De recreatieondernemers kre gen daarom geenszins vrij spel. Het beleid van de drie gemeenten miste echter nog steeds een duidelijke lijn. De ontwikkelingen na de totstandkoming van de Deltawerken werden nauwelijks geïnventariseerd. Datzelfde kan gezegd worden van de werkwijze van beide VW-instellingen. De VW's zagen wel in dat zij met het oog op de hoopvolle neveneffecten van het Deltaplan professioneler moesten gaan werken, maar daar kwam vrij weinig van terecht. Samenwerking tussen beide kantoren ontbrak grotendeels. Men dient uiteraard de tijdscontext in ogen schouw te nemen. Marketing was zeker in deze fase nog een onbekend begrip, aldus oud-gemeentesecretaris J.W. cle Jonge. Aan cle andere kant werd een goed onderbouwd beleid door diverse factoren bemoeilijkt. Zo waren cle financiële 117

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1994 | | pagina 119