middelen gering. Ondanks de vele uitgaven voor recreatieve voorzieningen kon
den de gemeenten geen aanspraak maken, op een hogere toelage uit het
Gemeentefonds. In juni 1964 uitte burgemeester H.P. Everwijn, van de pas
gefuseerde gemeente Westerschouwen, nog eens zijn ongenoegen. "Ik vind het
absurd dat een gemeente als de onze het met eenzelfde uitkering moet doen als
een of andere stille gemeente elders in het land waar geen kip komt". Ook de
WV's kampten met deze financiële problemen. Regelmatig werden de recreatie
ondernemers van afzijdigheid beticht. Zij zouden te weinig geld in het laatje
brengen. Dat terwijl zij juist de vruchten plukten van het toerisme. Daarnaast was
er onvoldoende kennis om de stormachtige ontwikkelingen in kaart te kunnen
brengen, werkten de late totstandkoming van uitbreidingsplannen en de afwezig
heid van een deugdelijke riolering vertragend en was er een gebrek aan onder
linge gemeentelijke samenwerking. Dit laatste veranderde op 1 januari 1961, toen
de drie gemeenten gedwongen opgingen in één gemeente Westerschouwen. Dit
heeft uiteraard een positieve invloed gehad op de recreatieve ontwikkeling in de
Westhoek. De relatie met de provinciale overheid was bevredigend te noemen.
Het feit dat de meeste initiatieven uitgingen van de provincie werd niet als een
probleem ervaren. Er was regelmatig overleg tussen beide partijen. Wel vond de
gemeentepolitiek dat de PP.D regelmatig achter de ontwikkelingen aanhobbelde.
Zo moest het ontwerp-streekplan het ontgelden. Er zou te weinig inspraak zijn
geweest voor de gemeente en het plan zou te weinig mogelijkheden scheppen
om de verwachte stroom vakantiegangers op te vangen.
Deze stroom vakantiegangers was na de watersnoodramp snel toegenomen.
Werden in 1952 275.000 overnachtingen geregistreerd, in '1961 was dit aantal
opgelopen tot 380.000. Daarmee nam de gemeente Westerschouwen de kop
positie over van Cadzand. Vanaf 1955 werden steeds meer Duitse toeristen waar
genomen. In 1964 werden er 607.000 overnachtingen geteld. Deze groei moet
toegeschreven worden aan de sterke loonsverhogingen en een toename van het
aantal vakantiedagen (in 1965 gemiddeld 21 dagen) in Nederland. Steeds meer
lagen van de bevolking hadden mogelijkheden een vakantie te boeken. Het dag-
bezoek stelde in Noord-Zeeland nog maar bar weinig voor. Slechts enkele tien
duizenden waagden de lastige bootovertocht. Het totale dagbezoek in Zeeland
lag veel hoger: ongeveer 1.150.000 in I960. De bruto-inkomsten van het toerisme
waren ten opzichte van 1952 verdubbeld tot 3 miljoen in 1962. De Westhoek
was derhalve verantwoordelijk voor 12 van de totale Zeeuwse opbrengst (bijna
25 miljoen). In 1955 telde de Westhoek 3687 toeristische slaapplaatsen. Deze
waren onderverdeeld in hotels/pensions 230, kamerverhuur 874, campings '1.470
en zomerwoningen '1.113. Diverse hotels en pensions werden in deze fase gemo
derniseerd of gebouwd. Dat laatste gold voor een padvinderscentrum in 1955,
het kampcentrum Haamstede in 1957 en verder het RTM-pension en Hotel
Haamstede en een bungalowpark van de Twentsche Bank. In I960 werd begon
nen met het Deltahotel. De campings waren in deze periode nog uiterst pri
mitief. Het kamperen bracht nog maar weinig op. In 1956 werden in Haamstede
niet meer dan 1.209 kampeerders geteld. Een jaar later beproefde de familie Van
der Graaf haar geluk met camping Ginsterveld.
"We huurden in dat jaar 2,5 ha grond van een boer in Haamstede. Je mocht in de
beginfase blij zijn dat je een kampeerder zag. Van het bedrijfje konden we dan
ook niet leven. Mijn man was genoodzaakt bij een kippenboer te werken. De
'118