landt sal zijn vrucht geven, ende de boomen op den velde hare vruchten bren
gen. enz. (Leviticus, hfst. 26, vs. 3)
Het gedeelte over oorlog, pest en dure tijd begint met: 'Is dat ghy myne insettin-
gen verachtet, ende uwe ziele myne rechten verwerpet, dat ghy niet en doet alle
myne gheboden, ende so ghy mijn Verbond laten staen, So wil ick u lieden oock
sulcx doen enz. (Leviticus, hfst. 26, vs. 15).
In De Waracbtige historie van de ghevanckenisse, bekentenisse, leste woorden
ende droevighe doot van ivylen Heer lohan van Oldenbamevelt uit 1620 worden
enkele versregels geciteerd die afkomstig zijn uit een werkje met de titel
Beschrijvinghe Van de Groote Visch van Hollant (1620) uitgegeven door Cornelis
van der Plasse. Deze tekst heeft als bijwerk gediend voor de Groote schrijf alma
nack voor 1620, die zelf niet bewaard is gebleven.1"'
Het geschrift handelt over de strijd tussen Prins Maurits en Johan van
Oldenbamevelt en de auteur kiest duidelijk partij voor de Prins, d' Oude groote
Visch (Oldebarnevelt) wordt veiweten een laffe vrede, met de Spanjaarden
gesloten te hebben. Bovendien zou hij de strijd tussen de remonstranten en con
tra-remonstranten hebben aangewakkerd.13 Wie er schuil gaat achter de spreuk
'Deucht teeld vreucht', waarmee de tekst is ondertekend, is onbekend. De veron
derstelling van Te Winkel dat Reinier Telle de auteur van dit geschrift was is
onhoudbaar. De inhoud is in tegenspraak met diens remonstrantse sympathieën.14
Afwijkend van wat we onder het kopje 'De vier getijden des jaers' normaliter in
een almanak aantreffen, namelijk voorspellingen over het weer, rampen, oorlo
gen en dergelijke, staan in de Groote schrijf almanach vier gedichten over de
seizoenen. In de editie voor 1618 van deze almanak staat onderaan deze verzen
de zinspreuk van Reinier Telle, 'Lijdt en Hoopt'. Omdat de verzen niet eerder, en
nergens anders zijn aangetroffen, is het aannemelijk dat ze speciaal voor de
Groote schrijf almanach geschreven zijn. Ook in de edities voor 1620 en voor
1621 zijn dezelfde teksten opgenomen.15 Telle had al eerder samengewerkt met
Van der Plasse.10
In de editie van de schrijfalmanak voor 1622 zijn de seizoenverzen voor het eerst
ondertekend met 'Aldrianus], I-Iofferus'. Diens verzen treffen we daarna, zonder
ondertekening, in diverse edities tussen 1622 en 1653 aan.1' Dat ze in opdracht
van de uitgever voor de Groote schrijf almanach gemaakt zijn is vrijwel zeker.
De gedichten zijn namelijk later opgenomen in Hoffer's Nederduytsche poëmata
uit 1635 en daar staat dat ze 'Anno 1622', het eerste jaar dat ze in de almanak
voorkomen, zijn 'gestelt'.1' Het ligt overigens voor de hand dat Telle, die in
Amsterdam woonde, de schakel is geweest tussen zijn vriend en Van der Plasse.
De seizoenverzen van Telle en Hoffer
Kalendergedichten, zoals we die aantreffen in almanakken, zijn zeker niet
eenvormig. Ze kunnen zowel heiligen (de zogenaamde cisiojanus), als de politie
ke situatie (voorspellingen), als vissen (voedseladviezen) tot onderwerp hebben.
Nochtans keren bepaalde thema's en personages regelmatig terug.19 Telle bouwt
in zijn verzen voort op deze traditie."
Agrarische werkzaamheden, seizoenvermaak en de kringloop der natuur zijn
veelvuldig onderwerp van almanakpoëzie. Telle verwerkt deze onderwerpen
speels in zijn tekst, zoals bij de 'Somer';
24