Hoewel Telle net als Hoffer de mens zijn zondige gedrag voorhoudt, besteedt de
laatste er veel meer versregels aan. Bovendien legt de contra-remonstrant Hoffer
meer dan Telle de nadruk op de lijdzaamheid en de afhankelijkheid van de
gelovige van Gods genade.
De traditie van maand- en seizoenpoëzie
Telle en Hoffer zijn niet de enige, uit Zeeland afkomstige, dichters die schreven
voor almanakken. Jacob Cats (1577-1660), Hoffer's achterneef, schreef twaalf
almanakversjes die we onder andere terugvinden in de Groote comptoir alma
nack voor 1663-2' Cats kalenderpoëzie is aanmerkelijk lichtvoetiger dan die van
Hoffer. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn decemberversje: 'Kom oeffen nu het lijf, de
hitt' is wegh geweken,/ Gae bolt en slaet den bal, geen mug en sal u steken:/
Laet sparen die het lust, ick teer gelijk een graef,/ De winter is een heer, de
somer maer een slaef'Cats schreef ook een gedicht over de Vier getijden des
Jaers', dat beter aansluit bij de vriendelijke toon van Telle dan de strenge van
Hoffer.
Net als Telle maakt Cats, in zijn Houwelijck, gebruik van de seizoenen om de
levensfasen van de mens, in dit geval van de vrouw, te symboliseren. De lente
staat gelijk aan de bruid, de zomer aan de getrouwde vrouw, de herfst aan de
moeder en de winter aan de weduwe. Overigens is hier de morele lading veel
groter dan in de eerder genoemde verzen van zijn hancl.27
Gerbrand Adriaenszoon Bredero (1585-1618) schreef in november 1617 twaalf
maandversjes die hij betitelde als 'Grillen'. Tot nu toe zijn deze boertige gedicht
jes - gespeend van elk moralisme - alleen in zijn Nederduytsche Rijmen uit 1620
teruggevonden. Ze kunnen zijn gemaakt voor een almanak, maar het is ook
mogelijk dat ze hebben gediend als bijschriften bij houtsneden op een cents
prent.2,1' Ook de schilder-dichter Adriaan van de Venne (1589-1662) schreef
maandgedichten, mogelijk bedoeld voor, maar nooit teruggevonden in een alma
nak. Deze staan geheel in het teken van de turfbereiding.29
Ten slotte moeten we nog wijzen op de gedichten van Joost van den Vondel
(1587-1679) en Caspar Barlaeus (1584-1648), die zijn geschreven naar aanleiding
van de geschilderde en gegraveerde maandenreeks van de Duitse schilder
Joachim van Sandrart. Deze verzen zijn met een ancler oogmerk dan die van de
bovenstaande auteurs geschreven, namelijk als beelddichten. Toch bevatten ze
veel traditionele thema's uit almanakken. Net als bij de verzen van Telle en
Hoffer is de literaire kwaliteit (veel) hoger dan van de meeste almanakversjes.
De bijschriften van Vondel, in de vorm van epigrammen, (uit 1643 of 1644) zijn
vooral persoonlijke beschrijvingen waarin moralisatie nauwelijks een rol speelt.
Barlaeus' Latijnse yerzen (uit 1645) daarentegen staan verder af van de voorstel
lingen en dragen een humanistisch-christelijke boodschap uit.50
Conclusie
Hoewel Telle in zijn pamfletten en politiek-godsclienstige poëzie koos voor de
remonstrantse kant, drong hij vooral aan op verdraagzaamheid en verzoening.
Knuttel prijst hem in een artikel over libertijnse hekeldichters om zijn kalme
stichtelijke liederen temidden van het remonstrantse en contra-remonstrantse
strijdgewoel. Bovendien 'ademen zijn gedichten een zeer godsdienstige geest' en
spreekt uit zijn werk 'liefde voor de vrijheid van geweten'. Volgens De la
27