Fontaine Verwey was Telle geen 'partijganger', maar wilde hij zich als 'neutralist'
buiten de strijd houden. Pas onder druk van de het steeds feller wordende optre
den van de remonstranten, werd hij in het contra-remonstrantse kamp gedreven."1
In Telle's seizoengedichten overheerst dezelfde libertijnse sfeer als in zijn overige
poëzie. Tegelijkertijd weerspiegelen ze zijn diepreligieuze gevoelens en zijn
protestantisme. Met name vanwege dat laatste zal Van der Plasse zijn gedichten
in de Groote schrijf ahnanach hebben opgenomen. Telle's verzen sluiten nauw
aan bij de traditionele almanakpoëzie maar zijn literair van een hoger niveau.
Hoffer's seizoenverzen stroken met zijn als piëtistisch gekenmerkte levenshou
ding en met zijn overwegend stichtelijke poëzie. Leren en vermaken blijken de
belangrijkste functies van zijn literaire werk als geheel en zijn seizoenverzen in
het bijzonder,3" Ook bij hem is het literaire niveau hoger dan gebruikelijk in
almanakken. Hij ziet kans in het genre van de, doorgaans luchtige, maancl- en
seizoenpoëzie een christelijk moralistische boodschap te verweven die wordt
gedragen door een sterk ontwikkeld zondebesef. Hoffer's bereidheid zijn
medewerking te verlenen aan populair drukwerk als almanakken is in over
eenstemming met zijn streven een dichter te zijn voor een breed publiek, en met
zijn geloof in de boekdrukkunst als verbreider van het Woord Gods.33
Höffer's verzen zijn ernstiger en moralislischer dan die van Telle. Bovendien
bevatten ze minder elementen uit almanakpoëzie. Beide dichters beschrijven de
kringloop der natuur niet alleen ter verheerlijking van de Schepper maar gebrui
ken hem ook als allegorie voor het verloop van de menselijke zonde. Waar Telle
de zondige mens echter nog een keuze laat, berust Hoffer in het idee dat de
mens een onverbeterlijke zondaar is.
Wat Telle's en Hoffer's verzen bijzonder maakt, in vergelijking met de maand- en
seizoenpoëzie van Cats, Bredero, Van de Venne, Vondel en Barlaeus, is niet de
traditionele thematiek, niet het literaire niveau, niet het moralisme en niet het feit
dat ze in een almanak verschenen. Het is eerder de unieke combinatie: het feit
dat ze speciaal voor een almanak vervaardigd lijken te zijn, literair boven andere
almanakverzen uitstegen, een expliciet stichtelijke functie vervulden en onder
deel uitmaakten van een almanak met een uitgesproken calvinistische signatuur.
Waarom de verzen van Telle vanaf 1622 niet meer in de Groote schrijf ahnanach
verschijnen is niet duidelijk. Het feit dat Telle reeds was overleden, kan niet de
reden zijn geweest. Ook na Hoffer's dood (in 1644) werden diens verzen nog
lang gebruikt (bijvoorbeeld in de editie van 1653). Een andere mogelijkheid is
dat Van der Plasse na afloop van de Dorcltse synode (in 1619) geen almanakbij
dragen meer wilde van remonstrantse auteurs. Wellicht werd hij daartoe
gedreven uit angst voor vervolging door de orthodoxen. Of misschien achtte hij
plaatsing commercieel niet opportuun. De vraag blijft dan waarom de gedichten
nog wel in de editie van 1621 verschenen.
Nog een mogelijkheid is dat Van der Plasse zelf had gekozen voor de contra
remonstranten. Zijn uitgave van het hekelschrift De Groote Viscb van Hollant
wijst in die richting. Ten slotte kunnen er ook literaire redenen aan zijn keuze ten
grondslag hebben gelegen. Misschien vond hij de gedichten van Hoffer gewoon
mooier.
28