bemanning erbij als getuige en liet vervolgens cle ladingpapieren van de wal halen om zijn rechten te bewijzen. Van den Broecke kon niet achterblijven en toonde tenslotte zijn lastgeving waarin rentmeester Van IJsselsteijn uitdrukkelijk vermeld had dat hij het beurtschip moest lossen en de lading naar Zierikzee brengen. Mocht De Vries nu nog niet overtuigd, zijn geweest van Van de Broeckes bevoegdheden, dan ging nu toch wel het recht van de sterkste gelden. Het achttal bemanningsleden van de poon van schipper Kaayman ging aan het werk. De Vries en de zijnen moesten werkeloos toezien hoe 'de luyken [werden] opengebrooken, kisten, kassen, vaten en balen opengehakt en gesneeden en de lading zeer mishandelt, onder anderen de kaas met voeten getreeden en getrapt'. Ze zagen hoe Van den Broecke een kist met boeken liet openhakken en hoor den hem tot zijn volk roepen, nadat de helft eruitgenomen was, 'scheid er maar uit, want die boeken zijn voor ons geen oortje waard'. Uiteindelijk verdwenen toch al deze natte boeken in de poon van Kaayman. De manier waarop er met een lading pijpen werd omgesprongen boezemde ook weinig vertrouwen in. Aart van den Broecke gaf zijn mannen uitdrukkelijk opdracht ervoor te zorgen dat ook hij persoonlijk een handvol pijpen kreeg. Dat schipper Daniël zich schikte en op een afstand bleef, moet toegeschreven worden aan ontzag voor wetten en reglementen. Toen de poon met Van den Broecke aan boord terug was gevaren naar Zierikzee en er een andere verscheen om het werk 's nachts voort te zetten vroeg Daniël ook die schipper om een vol macht. Toen deze een dergelijke verklaring niet kon tonen verzocht hij hem van het beurtschip weg te blijven, hetgeen deze 'nae eenigen tijd daartegen gestreefd, te hebben, eindelijk deed'. Het bleek echter uitstel van executie, de volmacht kwam er, al was het wat later. Lijdzaam moesten de Rotterdammers toekijken hoe de bergers 'zig helder dronken zoopen'. Aan welke drank konden ze niet zien, maar wel constateerden ze dat er kort tevoren de nodige vaten wijn uit de Maria Josephina waren gelost. Het ging er dus behoorlijk ruw aan toe. Van den Broecke liet de kostbaarste waar overladen, ijzerwerk, tin, koper en wijn. De Vries was eivan overtuigd dat met wat meer beleid zijn schip en lading beter geborgen hadden kunnen wor den. Naar Zierikzee In de buurt van zijn schip blijven leek De Vries weinig zin te hebben. Hij ging Van den Broecke en de goederen achterna. In Zierikzee vervoegde hij zich bij rentmeester Jan van IJsselsteijn in eigen persoon en vroeg hem een schriftelijke verklaring. Ook wilde hij weten hoe hij met de door hemzelf geborgen goederen moest handelen. Van IJsselsteijn weigerde pertinent, hetzij mondeling hetzij schriftelijk te reageren op die verzoeken, wat aanleiding werd tot 'eenige heevige woordden'. De Vries die besefte dat voor de goede afhandeling van de zaak een schriftelijke verklaring zeer gewenst was, vervoegde zich daarop bij notaris Nicolaas van der Zwaan, die op verzoek van de beurtschipper een schriftelijk protest opstelde. De volgende dag, vrijdag 8 januari, gingen de notaris met zijn klerk Daniël Louis de la Ruë en Marinus Farnambucq Jz. als getuigen naar het huis van rentmeester Van IJsselsteijn aan de Oude Haven (thans Havenplein 2). Daar las de notaris het protest voor. De rentmeester deed de zaak af door te reageren met het gebruikelijke 'Het is wel'0. De Vries, inmiddels weer naar zijn 41

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1994 | | pagina 43