Padmos uit Bruinisse en Jacob de Ridder brachten op 23 januari, 1, 2, 3, 15 en 22 februari en 1 maart nog het een en ander naar Zierikzee. De verkopingen Omdat zich bij de geborgen goederen veel bederfelijke waar bevond, moest meteen overgegaan worden tot verkoop. Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland, het dagelijks bestuur van het gewest, verleenden de rentmeester generaal daarvoor op 11 januari toestemming. Deze openbare veiling vond plaats op vrijdag 16 januari. Tot de aangeboden waar behoorden grote partijen kazen, vis en tabak. Het begrip 'bederfelijke waar' werd zeer ruim geïnterpreteerd. Ook geveild werden: koffiemolens, teerkwasten, vloervegers, een 'kakstoel' en tim mermanswaren zoals beiteltjes, vijlen, schaven, boren enz. Kopers waren Zierikzeeënaars, maar ook inwoners van de dorpen op Schouwen-Duiveland kwamen op koopjes af. De opbrengst bedroeg ruim 790 gulden. Zowel Aart van den Broecke als rentmeester Van IJsselsteijn behoorden tot de kopers op de door hen georganiseerde veiling. Van den Broecke kocht acht schoppen, 32 paar schaatsen, een partij scharnieren en een kaas. Op 3 februari werden het hout, enige scheepsonderdelen en het gereedschap van het beurtschip in het openbaar verkocht. Een maand later, op 13 maart, volg de de openbare verkoop van een beperkt aantal goederen, vooral oude kleren. Verder onder meer elf teerkwasten en twintig zagen. De laatste werden voor 34,75 gekocht door Van den Broecke, die er inmiddels een nieuw ambt bij had: schout en secretaris van Burgh. Het wrak van het schip zelf, met een restant scheepsonderdelen en gereedschappen werden eveneens in het openbaar aange boden. De totale opbrengst van die dag bedroeg 338,60. Reclames Vanzelfsprekend konden de eigenaren/verladers hun goederen reclameren. Zij deden dit alleen als verwacht mocht worden dat de waarde meer was dan het bergloon en de andere aan de berging verbonden kosten. Over deze kosten en de reclames zijn wij goed ingelicht dankzij de bewaard gebleven afrekeningen, die de rentmeester-generaal moest overleggen aan de Rekenkamer in Middelburg. Van elke reclame stak Rentmeester Van IJsselsteijn maar liefst ongeveer dertig gulden in eigen zak10. De Rotterdamse kooplieden Pieter Dubbeldemutz van Dijk, Franco en Adriaan Dubbeldemutz dienden namens de schipper en een aantal vooral Rotterdamse handelaren reclames in. Zelf had deze firma een partij kolen en likeur aan boord laten brengen. De handelsfirma Gilles van IJsselsteijn en Comp. in Zierikzee nam in opdracht van hun Rotterdamse collega's cle zaken in Zierikzee waar. Daartoe behoorde ook het in ontvangst nemen van goederen op 27 februari en 8 maart. We zien hier een opmerkelijke verstrengeling van belangen. Gilles van IJsselsteijn was de jongere broer van rentmeester Jan van IJsselsteijn. De beide broers vorm den met hun achterneef mr. Leonardus van IJsselsteijn het genoemde handels huis, dat onder meer schepen uitreedde. De laatstgenoemde Van IJsselsteijn was in het jaar waarin de scheepsramp plaatsvond bovendien burgemeester. Het aantal gereclameerde goederen was groot. De meeste reclamanten ontvingen slechts een deel van hun eigendommen terug. Zelden kregen zij echter alles of het grootste deel weer in hun bezit. De firma J. van Heemstee en Zoon kwam er 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1994 | | pagina 45