Besluit
In cle negentiende eeuw werd er door tijdgenoten nogal eens geklaagd over de
'algemene verkleefdheid aan voorvaderlijke gebruiken', waaraan de bewoners
van het Zeeuwse platteland zouden hebben geleden.19 De boeren zouden
conservatief zijn geweest en weinig animo hebben getoond om hun bedrijf te
veranderen. Voor Boudewijn Giljam van der Have gaat dit beeld niet op. In zeer
korte tijd wist hij niet alleen zijn bedrijf geheel anders in te richten dan dat van
zijn vader, hij trachtte ook steeds allerlei nieuwe uitvindingen toe te passen. Zo
verschenen op Tusschenbeiden na 1859 een aantal nieuwe werktuigen. In 1867
kocht Boudewijn Giljam een tredmolen, een snijmachine en een moesmaker. In
1873 volgde de aanschaf van een grasmaaimachine en met. ingang van 1875 werd
regelmatig een zaaimachine gehuurd. Met de aankoop en huur van dergelijke
werktuigen liep Boudewijn Giljam duidelijk voor op zijn collega's elders in de
provincie. Toen in 1877 voor het eerst een telling werd gehouden van land
bouwwerktuigen, bleek dat er in Zeeland, slechts 20 grasmaaiers en 274 zaaima-
chines waren.
Paarden! reclmolen.
Ook in ander opzicht was Boudewijn Giljam van der Iiave een 'koploper'. Nadat
hij in 1863 een proef had genomen met het leggen van stenen drains, ging hij na
1871 over tot het draineren van een groot aantal van zijn percelen. Dit was in die
tijd nog een zeldzaamheid in Zeeland. In 1885 was nog maar 4% van het provin
ciale cultuurareaal gedraineerd. Nu dient, om niet in een lofzang op Boudewijn
Giljam te verzanden, te worden opgemerkt dat vader Job eveneens belangstelling
toonde voor nieuwe vindingen. Zo kocht deze in 1852 als één van de eersten in
Nederland een Arendploeg, een uit Noord-Amerika geïmporteerde ploeg die min-
65