Daar waar ten zuiden van de Oosterschelde maar sporadisch land onder water zou worden gezet, gebeurde dat in Schouwen-Duiveland en de omringende eilanden op grote schaal. Op 12 februari werd bevolen het spuien op de zeear men te stoppen. Van de mogelijkheden het eiland te inunderen hadden de Duitsers voor het model gekozen waarbij het waterpeil beheersbaar bleef. Dit betekende dat de dijken rond de eilanden onaangetast bleven. Door het regule ren van de afwateringssluizen kon men niet alleen het afwateren stoppen, maar was het vooral mogelijk zeewater binnen te laten, zo veel of zo weinig als men wilde en nodig vond. Zelf sprak men van een beheerste strategische onderwaterzetting. Die hield in dat op het grootste deel van het eiland 50 tot 100 centimeter water kwam te staan: dat was te diep om doorheen te waden of te rij den maar niet diep genoeg om met watervliegtuigen op te landen. Dijken en wegen zouden zo weliswaar voor een belangrijk deel boven water blijven, maar dat had ook voordelen. Niet alleen konden hierdoor verbindingen zo lang moge lijk in stand worden gehouden, maar ook kon in het geval van een aanval de vij and op deze onvermijdbare hogere gedeelten gemakkelijk worden beschoten. De hiervoor genoemde overwegingen zijn van louter militaire aard. Want de belangen van de bevolking of de waarde van het land telden niet meer, hetgeen door het Duitse burgerlijke bestuur en door veel Nederlandse autoriteiten spoe dig werd erkend, zij het niet altijd geaccepteerd. Natuurlijk besefte de Duitse legerleiding dat inundatie voor de bevolking en voor de landbouw verstrekkende gevolgen zou hebben. Maar de strategische belangen wogen aanmerkelijk zwaar der. Het ging erom, zoals de hoogste gezagdrager van het Duitse burgerlijke bestuur in de provincie op 19 april in een pamflet 'de inwoners der Provincie Zeeland' zou toeroepen, "de invasie te verhinderen". In de praktijk betekende dit voor de bevolking van de Noordzeeuwse eilanden dat zij moest wijken, huis en haard moest verlaten. Inundatie van land betekende onvermijdelijk evacuatie van de bevolking, van vee en van landbouwprodukten. Evacuatie Op 15 februari 1944 werd door de verantwoordelijke militaire instanties bepaald dat vanwege de inundatie Schouwen-Duiveland ten oosten van de lijn Burghsluis-Renesse ontruimd zou worden. In dat gebied mochten alleen de in woners van Brouwershaven blijven. Al twree dagen later moest met de evacuatie van de bevolking een begin worden gemaakt en zo'n drie weken later moest deze zijn voltooid. Want de Duitsers beseften dat de geallieerden met hun aanval hierop niet zouden wachten. Het leven van duizenden mensen werd zo op zijn kop gezet. Schouwen- Duiveland was nog een echt eiland. Vooral voor inwoners van het platteland en de dorpen was het weinig gebruikelijk het eiland te verlaten, zeker voor langere tijd. Toch moest dat nu gebeuren, in de zekerheid bovendien dat het land wal men bebouwde en waarmee men een sterke binding had, onder water zou komen te staan. Dat zou dan ook nog eens zout water zijn, waardoor het land ook nadat het water weer zou zijn verdwenen door verzilting vermoedelijk voor jaren onbruikbaar zou zijn. De politie van Zierikzee maakte in die dagen niet voor niets meerdere keren melding van een poging tot zelfmoord. Bij het verzet elders in het land kwamen berichten binnen over boeren die hun voorraden ver nietigden of die van hun vee trachtten af te komen. En natuurlijk waren er ook 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1994 | | pagina 88