mensen die probeerden te blijven, zoals een kooiker in de buurt van Oosterland, die zich met zijn jonge gezin enige maanden lang verborgen wist te houden'. Maar de meesten schikten zich in hun lot, al ging dat ongetwijfeld met veel tegenzin gepaard. Op 10 maart meldde een vertegenwoordiger van het Duitse burgerlijke bestuur dat uit Schouwen-Duiveland 17.400 personen waren geëva cueerd; van alle Noordzeeuwse en Zuidhollandse eilanden samen waren toen 60.000 mensen vertrokken.5 De Duitsers toonden zich tevreden. Met de gewe tensvolle medewerking van alle betrokken Nederlandse instanties was het gelukt binnen de gestelde termijn het eiland te ontruimen. Overigens blijkt uit meldin gen van diezelfde Nederlandse instanties dat vooral door organisatorische proble men niet alles van een leien dakje was gegaan. De vervoerscapaciteit op het eiland (de tram die de Westhoek met Zijpe verbond) en tussen het eiland en elders (vooral het veer tussen Zijpe en Anna Jacobapolder) bleek onvoldoende om het plotselinge aanbod te verwerken. De hoogste vertegenwoordiger van het Nederlandse binnenlandse bestuur, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken Frederiks, bezag een en ander met de nodige zorg. Kort nadat hij op 19 februari Rijkscommissaris Seyss-Inquart had bericht "met ontzetting" van de inundatie en evacuatie te hebben kennisgenomen, waarbij hij gewezen had op de econo mische en maatschappelijke consequenties, reisde Frederiks in eigen persoon naar Schouwen af. Tevergeefs poogde hij hier de Duitse autoriteiten te bewegen de bevolking van Zierikzee te laten blijven, waarbij hij de vele monumenten die de stad rijk is als argument gebruikte. Blijkens Duitse bron had 70% van alle Schouwse evacuees onderdak gevonden bij familie of bekenden. Hoewel het de bedoeling was dat men naar het midden of het oosten van het land trok, blijkt bijna de helft van alle Schouwenaren in de grotere Zuidhollandse steden terecht te zijn gekomen en een kleiner aantal in westelijk Noord-Brabant. Men bleef kortom zo dicht mogelijk in de buurt. Niet alleen de bevolking "werd gedwongen het eiland te verlaten, met officieel maximaal 200 kilo bagage. De Duitsers bepaalden dat ook zoveel mogelijk vee en landbouwprodukten naar elders moesten worden vervoerd. Dit moest alle maal tegelijkertijd met de evacuatie van de bevolking gebeuren. De afdeling Ernahrung unci Landwirtschaft (Voedselvoorziening en Landbouw) van het Rijkscommissariaat had op 19 februari vastgesteld dat bij cle ontruiming mensen met bagage voorrang hadden, gevolgd door vee, melkprodukten, graan en peul vruchten, aardappelen, uien en wortelen. Men gaf voorts aan dat van de varkens en de kippen alleen clie dieren weg mochten die voor de fok geschikt waren, en dat van het rundvee cle stieren meteen geslacht konden worden. Met typerende Duitse precisie werd voorspeld dat het niet zou lukken alles tijdig van het eiland te verwijderen. Niet meer te vervoeren voorraden, machines, mest enzovoorts mochten daarom ook naar hoger gelegen delen van het eiland worden gebracht. Voor het vervoer van het vee en de landbouwprodukten werden aparte trans porten geregeld. Toen de evacuatie op gang kwam, waren de eerste maatregelen om de inundatie uit te voeren al genomen. Hiertoe werden, zo blijkt uit het jaarverslag 1944 van het Waterschap Schouwen, de duikers van de op Schouwen lozende polders gedicht en werden de sluizen aan de zuidzijde van het eiland en bij Brouwers haven bij hoogwater open gezet. Op het eiland werden verscheidene binnendij ken doorgestoken. Tussen februari en juni steeg het peil bij de keersluis in Den 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1994 | | pagina 89