Onzichtbare monumenten Tot de tweede categorie behoren overstoven en verdronken nederzettingen, maar ook verlaten woonplaatsen, restanten van het klooster Leliëndaal, scheepswrak ken en de verdronken tempel van Nehalennia bij Colijnsplaat. Aan het oppervlak is er niets meer van te zien. Een enkele keer komen er echter vondsten naar boven door het ploegen van de grond of, bij de 'natte' monumenten, in de netten van vissers. In de duinen van Westenschouwen liggen restanten van door zand overstoven nederzettingen uit alle perioden tussen 500 voor Chr. tot 1800 na Chr.9 Al in het begin van de twintigste eeuw eeuw werden daar vondsten gedaan. De collectie van Hubregtse, die momenteel nog te zien is in het Zeeuws museum, geeft een aardig inzicht in de diversiteit aan vondsten. Het verdronken doip Westenschouwen ligt voor de kust in zee. De havenbuurt van dit dorp is waarschijnlijk al rond 1500 prijsgegeven. Door een veranderende stroming op de kust en de stijging van het waterpeil was er geen houden meer aan. De resten spoelden rond 1.800 voor het eerst weer bloot. Vondsten op het strand en in cle duinen wijzen op bewoning vanaf de 9de of 10de eeuw. Diverse fraaie voorwerpen die op dit moment boven komen, maken dat niet alleen het water een bedreiging vormt voor de restanten van het dorp. Schatgravers graven zeer diepe kuilen, zonder zich te bekommeren om de archeologische sporen die ze daarbij vernielen. In de Burghse Schoole was een kleine expositie te zien van het vondstmateriaal dat naar boven is gekomen.1" Verdivenen monumenten De laatste categorie betreft de verdwenen monumenten. Afgegraven vliedbergen, af- en uitgebroken kerken, vergraven en overbouwde nederzettingen. Nieuw bouw, infrastructurele werken, ontgrondingen en nieuwe kavelsloten zijn na de oorlog de grootste vernielers van archeologische sporen geweest. Maar ook in vroeger eeuwen werden sporen soms definitief uitgewist. Een voorbeeld hiervan is de kerk van Westenschouwen. In februari van dit jaar werd op de plaats die bekend stond als het 'kerkhof een archeologisch onder zoek verricht met als doel te onderzoeken of er in de grond nog resten aanwezig waren van de kerk. Van de kerk restte slechts vier bakstenen. De stenen van de fundering zijn in de vorige eeuw compleet uitgebroken. Wel konden op diverse plekken sporen opgetekend worden die de vorm van de kerkfundering voor een gedeelte aangeven, de zogenaamde uitbraaksporen. De kerk bezat een toren van ca. 11 x '11 meter. Van het kerkschip werden alleen sporen van de zuidmuur teruggevonden. Het werd duidelijk dat de funderingsmuur 1,5 meter breed was en om de 3 meter een steunbeer had. De muur kon over een afstand van 25 meter gevolgd worden. Enkele beenderen lieten zien dat er een begraafplaats bij had gelegen. De vorm van de kerkfundering duidt op een datering in de l4cle eeuw (Afb. 4). Onder de kerk kwamen sporen te voorschijn die aan de hand van aardewerk in de 12cle eeuw gedateerd kunnen worden. Op deze plaats bevond zich vermoedelijk in deze periode ai een nederzetting. Uit geschreven bronnen is bekend dat op een afstand van een paar honderd meter in de vorige eeuw nog het restant van een vliedberg of kasteelberg lag." Op deze plaats bevond zich in de 12de eeuw waarschijnlijk een houten toren op een 'berg'. De berg is in de loop der eeuwen als relict achtergebleven. De functie 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1995 | | pagina 14