Het is opmerkelijk, dat er in de geraadpleegde literatuur zeer uitvoerig gesproken wordt over gevelbekroningen in Twente en Noord-Holland, maar dat Zeeland nauwelijks ter sprake komt. In het boek Onze Volkskunststaat bij het hoofdstuk Gevel- en stiepeltekens door E. Jans slechts: "De intellectuele geloofsbelevenis van de protestant heeft een diepgaande invloed op de vormentaal van de protestantse geveltekens, niet alleen in Oost-Nederland. In Zeeland en Zuid-Holland vinden we verwante geveltekens die meestal niet ouder kunnen zijn dan van omstreeks 1850". En in Ornamenten van buis en hof. maar in Zuid-Holland, Zeeland en Utrecht ontbreekt meestal elke karakteristieke geveltopversiering, of, zo ze al bestaat, dan is het dikwijls een eenvoudig krulwerk, waarmee de topdriehoek is gevuld". Dat zal iedereen die op de Zeeuwse eilanden woont vreemd in de oren klinken, want - ondanks de rampen die dit gebied in de loop der tijd getroffen hebben - dragen nog zeer veel houten schuren een of twee makelaars op hun dak en die vertonen soms meer dan "eenvoudig krulwerk". Op de foto zijn drie mallen afgebeeld, die ik aantrof bij timmerbedrijf De Muijnck in Driewegen (Zuid-Beveland). Ze waren afkomstig van de grootvader van de huidige eigenaar. Volgens zijn zeggen had iedere timmerman zijn eigen model len. die aan de klant ter keuze werden aangeboden. De ene timmerman had natuurlijk een meer kunstzinnige aanleg dan de andere en dat gaf van plaats tot plaats zeer uiteenlopende stijlopvattingen te zien; in het ene dorp een overvloed aan fraai bewerkte geveltoptekens, terwijl zij elders een sober en eenvoudig karakter vertonen. Deze standaardmodellen werden vergroot of verkleind naar gelang de afmetin gen van de te bouwen schuur. Volgens timmerman De Muijnck speelden - ook bij zijn grootvader - symbolische betekenissen geen enkele rol; de geveltoptekens waren voor hen een zuiver versierend element. En, ze dienden gelijk tot reclame voor de desbetreffende timmerman/aannemer, want een voorbijganger zou kun nen zeggen: "Kijk, die schuur is dertig jaar geleden door De Muijnck gebouwd". De heer De Muijnck deelt de mening van E. Jans (in zijn bijdrage aan het boek Onze Volkskunst), dat in Zeeland de makelaars pas na 1850 verschenen zijn. Immers, op schuren met rieten daken is door het ontbreken van windveren (door De Muijnck ook boeidelen genoemd) geen gerede aanleiding om te komen tot het plaatsen van een topgevelteken. Toen omstreeks die tijd door de toenemende welvaart de brandgevaarlijke rieten daken vervangen werden door pannendaken, waren windveren en waterborden nodig om het opwaaien van de pannen tegen te gaan. De makelaar zal toen gelijk daarmee zijn intrede gedaan hebben. Toch heeft dit plotseling verschijnen uit het niets rond '1850 iets merkwaardigs. Kan de oplossing van dit raadsel misschien gevonden worden bij de stadsboerde- rijen, die, door strengere stedelijke regels om het brandgevaar te beperken, veel eerder dan de boerderijen op het land met pannendaken gedekt zijn geweest en derhalve windveren en makelaar moeten hebben gehad? De plattelandsboerderij en zouden dan bij het vervangen van riet door pannen en door het aanbrengen van windveren en het plaatsen van makelaars, eenvoudig het voorbeeld van de in de stad al langer bestaande traditie voortgezet hebben. Of heeft de in de 19de eeuw heersende mode om allerlei gebruiksvoorwerpen te versieren met krullen en arabesken geleid tot het aanbrengen van de makelaar, die zich daar zo uitermate goed toe leende? Ik ben er helaas niet achter kunnen komen. 79

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1995 | | pagina 81