HET PLATTE VAN SCHOUWEN
door John Beijersbergen
De studies en plannen voor de natuurontwikkeling tussen Schelphoek en
Zierikzee worden venvoord in de Gebiedsvisie voor de zuidkust, van Schouwen.
Deze gebiedsvisie is een initiatief van de provincie en geeft invulling aan de
Zeeuwse uitwerking van het Natuurbeleidsplan voor het Platte van Schouwen, in
de volksmond bekend als Plan Tureluur. In deze bijdrage, die voor een belang
rijk deel aan de gebiedsvisie is ontleend, wordt met name ingegaan op het ont
staan en de historische ontwikkeling van het landschap als referentie voor de
toekomstige inrichting van het natuurgebied. Het geeft aan hoe als gevolg van de
specifieke omstandigheden ter plaatse er opnieuw kansen kunnen worden benut
voor de ontwikkeling van gebiedseigen Schouwse natuur. De gebiedsvisie zal als
advies worden ingebracht in het landinrichtingsproject Schouwen-Oost.
Ontstaansgeschiedenis
Voor het begin van de jaartelling was Zeeland bedekt door hoogveen. Dit veen
heeft zich zo:n tweeduizend jaar lang achter de strandwallen langs de Noordzee
kunnen ontwikkelen tot een meters dikke laag. het zogenaamde Hollandveen.
De afwatering van dit hoogveen vond plaats via veenstroompjes. Door zeespie
gelrijzing en inbraken vanuit de zee veranderden deze stroompjes in getijdekre
ken, waardoor het opdringende water het veengebied kon binnendringen. Met
het toenemen van de invloed van de zee drongen deze getijdekreken vanuit het
oorspronkelijke afwateringsstelsel geleidelijk ook door in de tussenliggende
hooggelegen veenkussens.
De geomorfologie van het kernland van Schouwen geeft een indruk van het oor
spronkelijke veengebied. De huidige kreekruggen vertonen voor een deel een
min of meer radiaal stelsel van kreken, waarvan de uitlopers in de richting van
de Prunje wijzen. Dit duidt op het bestaan van een cirkelvormig, door voedsel-
arm regenwater gevoed veenmosveenkussen. De vorm van de oude bevangen
op Schouwen stemt met deze veronderstelling overeen. Er was namelijk sprake
van een radiaal stelsel van rechthoekige en taartpuntvormige bevangen, met het
Prunjebevang als middelpunt (Fokker, 1909)- Tot de komst van het kadaster
(1832) waren percelen gegroepeerd in bevangen. Deze bevangen worden be
grensd door wegen, waterlopen of dijken. Elders in Zeeland heten ze 'blokken'.
Het veenkussen had ongeveer een doorsnede van in totaal 12 km, met als mid
delste en hoogste deel de Prunje. De Prunje is dan ook niet vaak overstroomd en
bevat nauwelijks zeekleiafzettingen die dateren van de periode na de veengroei.
Gezien cle vorm van nog bestaande hoogvenen en de doorsnede van het veen-
kussen kan het veen in het midden wel 5 meter dik zijn geweest (Wolfert en
Buitenhuis, 1991). Aan de rand van dit moerassige, verdrinkende veenlandschap
ging het veen over in schor en slik, terwijl zich langs de kreekmonden zandige
85