De oudlandafzettingen waren reeds in de achtste eeuw bewoond (Kerkwerve, Nieuwerkerke). Aan het eind van een relatief rustige periode volgde met de stormvloeden van 838 en 1014 de volgende overstromingsfase, waarbij een aantal geulenstelsels ontstond en er plaatselijk een nieuw kleidek werd afgezet (Duinkerke lila). De in deze periode afgezette gronden worden Middelland genoemd. Naar aanleiding van deze en andere overstromingen zijn in de elfde en twaalfde eeuw voor het eerst dammen en dijken aangelegd. Aanvankelijk betrof het dammetjes om kleine kreken af te sluiten, later werden het lage dijkjes tussen hoger gelegen ruggen. Na weer nieuwe stormvloeden zijn grote gebieden, waaronder de polder Schouwen, in de tweede helft van de twaalfde eeuw in een soort middeleeuws Deltaplan in één keer van een ringdijk voorzien. De dijken werden niet vlak bij het water gelegd maar tamelijk ver landinwaarts, zodat overal een ruim voorland bleef liggen en cle dijken alleen bij hoge vloeden door het water werden bereikt. De dijken werden vaak gelegd op de nog niet aangetaste kreekruggen, die min of meer evenwijdig liepen aan de oevers van de zeegaten (Van de Ven, 1993). Door deze bedijkingen ontstonden de Zeeuwse eilanden en bleef het oorspron kelijke veenlandschap voor verdere mariene erosie gespaard, zodat de afzettin gen van zeeklei op liet veen beperkt zijn gebleven. Schouwen was in deze perio de een zeer vruchtbaar land, waar veel gewassen werden geteeld. Vanaf de veertiende eeuw traden er in korte tijd veel zware overstromingen op. Naast de verslechtering van het klimaat werd dit veroorzaakt door een steeds ver dergaande uitschuring van de Oosterschelde en de sterk verminderde komber- ging als gevolg van de grootscheepse bedijkingen. Ook de moernering (het afgraven van veen in onder andere cle Prunje) eiste zijn tol. omdat het laaggele gen gebied na een doorbraak niet meer te redden was. Op cle overstroomde, kalkarme en reliëfrijke gronden werd een nieuw dik en kalkrijk kleipakket afgezet. In cle grote geulenstelsels werd veel zand afgezet en vormden zich plaatselijk zandige opwassen. Tegen reeds bestaand land aan vor men zich aanslibbingen (aanwassen) op plaatsen waar cle stroomsnelheid sterk wordt afgeremd en waar luwten voorkomen. Na be- of herdijking daarvan ont stond het zogenaamde Nieuwland-landschap, dat wordt gekenmerkt door een rationelere verkaveling met grotere, rechthoekige percelen. De Schelde was tot cle vijftiende eeuw veel smaller clan tegenwoordig. In cle vijf tiende tot cle zeventiende eeuw is de rivier tussen Schouwen en Noord-Beveland veel breder geworden. Dit kwam voornamelijk doordat aan de zuidkust van Schouwen duizenden hectaren land met diverse dorpen door clijkvallen verloren gingen. Zo heeft bijvoorbeeld de middeleeuwse Zuiddijk van Schouwen ter hoogte van het gedeelte Plompetoren - Schelphoek - Flaauwers zo:n 4 kilometer ten zuiden van cle huidige dijk gelegen. Deze clijkvallen werden veroorzaakt door het steeds groter en dieper worden van de Oosterschelde (Van de Ven, .1993). Eb en vloed konden de Oosterschelde tot zeer grote diepte uitschuren; er ontstonden geulen tot een diepte van 40 m. Waar deze geulen langs dijken liepen vonden op veel plekken clijkvallen plaats. De dij ken met hun ondergrond van klei rustten op plekken waar een dijk kruiste met een kreekrug of lage kreekbedding op dikke lagen fijn zand, waarvan cle korrels weinig samenhang vertoonden. Ook zijn dijken dikwijls aangelegd op onaan getaste kreekruggen, waardoor cle ondergrond zandig is. Deze ondergrond kon vanuit de cliepe geulen met water doorweekt raken. Door geringe trillingen 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1995 | | pagina 89