dekt niet klei, zand of veen. Met name in dorpen en steden op Schouwen- Duiveland heeft de mens zelf zijn verleden toegedekt, door eeuwenlange opho ging van de bodem met mest, puin en afval. In het algemeen geldt hoe dikker de afdeklaag des te veiliger de vindplaats. Het omgekeerde geldt bijvoorbeeld voor het verdronken land van Westenschouwen. Daar ligt het bodemarchief direct aan de oppervlakte, omdat de deklagen zijn weggespoeld. Losse voorwerpen spoelen heen en weer. maar de funderingen en diepere sporen zijn misschien nog goed beschermd in de grond. Dat is ook de reden dat het wel degelijk nog een waar devol archeologisch monument is, en dat er niet zomaar grote gaten in mogen worden gegraven. Want in het algemeen geldt dat graven de erosie enorm bevor dert en de vernietiging van sporen versnelt. Dat gaat zowel op voor opgraven, schatgraven, als voor andere werkzaamheden die met grondverzet gepaard gaan. De aldeklagen zorgen voor een goede bescherming, maar hebben ook hun negatieve kanten, namelijk dat het bodemarchief er onder niet of nauwelijks bekend is. Daardoor zijn in de loop der tijd veel vindplaatsen door onwetend heid verdwenen bij nieuwbouw, wegaanleg, ontgrondingen, egalisatie, diepploe- gen en turfsteken. Met name de laatste vijftig jaar verdwijnt het verleden hierdoor in een steeds sneller tempo. Archeologische monumentenzorg Omdat het bodemarchief een onvervangbaar gezamenlijk goed is, zijn we met zijn allen verantwoordelijk voor het behoud ervan. We moeten voorkomen dat Nederland, en ook Zeeland, in toenemende mate een landschap zonder verleden wordt. De overheid neemt haar verantwoordelijkheid onder andere door met behulp van de Monumentenwet en door planologische bescherming delen van het bodemarchief voor de toekomst veilig te stellen.' De overheidsbemoeienis met archeologische monumenten in Nederland gaat overigens terug tot in de 18de eeuw, toen hunebedden beschermd werden tegen de vernietigende arbeid van 'keienkloppers' die deze grafkamers gebruikten als steengroeve ten behoeve van weg- en dijkaanleg. Het bleef echter lange tijd bij incidenten, en pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er een algemene archeolo gische monumentenzorg tot ontwikkeling. De rijksoverheid riep daarvoor in 1947 een eigen dienst in het leven, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), met als taak het documenteren van vondsten en het verrichten van noodonderzoek. De inwerkingtreding van de Monumentenwet in 1961, later vervangen door die van 1988, leidde er toe dat de archeologische monumentenzorg deel ging uit maken van hel beleid van de Minister van Cultuur. De laatste jaren zien ook provincies en gemeenten de archeologie steeds meer als hun verantwoordelijkheid. Sinds 1961 is een groot aantal archeologische monumenten tol officieel be schermd monument aangewezen. Op Schouwen-Duiveland zijn dat de vliedber gen bij Scharendijke en Zierikzee, de ringwalburg van Burgh, de kerkterpjes bij Brijdorpe en Nieuwerkerke, en resten van het klooster Leliëndaal. Hoewel het begrip voor de in stad en land aanwezige archeologische waarden bij overheid en publiek sinds de jaren '60 toegenomen is, heeft de term 'archeologisch monu ment' (nog) niet dezelfde vanzelfsprekendheid gekregen als de term 'bouwkun dig monument'. Dat is deels een begrijpelijk gevolg van de onzichtbaarheid van de meeste archeologische monumenten. Ze zijn aan het oppervlak niet te zien, 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1995 | | pagina 8