aanleg van de zeedijk, omdat er buitendijks weinig te halen viel zonder de dijk-
voet te verzwakken. Het maaiveld kwam door dit afgraven tot een halve meter
lager te liggen. Waar binnendijks van de inlaag klei werd gewonnen en afgekard
voor de aanleg van dijken ontstonden de zogenaamde karrevelden. Deze gebie
den zijn zeer drassig en staan soms zelfs onder water. Deze gebieden gaf men
min of meer op: woningen en boerderijen werden er afgebroken (Beekman.
1980).
De inlagen die nu 'het gezicht' van de kustlijn bepalen zijn voornamelijk ontstaan
in de zeventiende en achttiende eeuw.
Moernering
Langs de zuidkust van Schouwen lag oorspronkelijk op of nabij de oppervlakte
een dikke laag veen (Hollandveen, afgezet tussen 2200 voor Christus en 250 na
Christus). Gedurende en na de Middeleeuwen is in het grootste deel van de
Polder Schouwen veen afgegraven, uitgezonderd delen waarop het klei- of zavel-
dek (afkomstig van getijafzettingen) te dik was (Wolfert en Buitenhuis, 1991). Het
resterende veen is waarschijnlijk door oxydatie grotendeels verdwenen. Het af
graven van de veenlaag wordt ook wel moerneren of darinckdelven genoemd.
Met het verloren gaan van het Zuidland kwam buitendijks veel veen voor afgra
ven beschikbaar. Dit veen werd bij eb afgegraven en vervolgens bij vloed naar
de kust gebracht. Deze afgravingen hebben op Schouwen op grote schaal plaats
gevonden en vormden omstreeks 1300 één van de belangrijkste zuilen waarop
de welvaart van Zierikzee berustte.
Het veen werd soms tot op een diepte van een meter of meer opgegraven. In
tegenstelling tot de rest van het gemoerde gebied worden er in de Prunje geen
sporen van moernering of veen in het bodemprofiel aangetroffen (Pleijter, 1994).
Het nagenoeg ontbreken van de klei die elders op het veen is afgezet, in combi
natie met de zeer lage ligging van de Prunje geeft echter aan dat hier wel veen
voorkwam, maar dat dit kon worden algegraven zonder daarvoor eerst klei opzij
te zetten.
Het landoppervlak ligt in de Prunje nu 1.9 m beneden NAP. terwijl elders in het
kernland terreinen tot 0.7 m NAP zijn opgeslibd. Dit betekent dat hier in de
loop der tijd gemiddeld zo n 2,6 m veen verdwenen is (Wolfeit en Buitenhuis,
1991). De Prunje ligt door deze moernering en inklinking zo laag dat het kwel
water hier gemakkelijk binnenkomt. De onderliggende zandige, kalldoze afzetting
van Calais (2600 - '1800 voor Christus) kwam hier na het afgraven aan de opper
vlakte. Van het Hollandveen is slechts een zwart begroeiingsvlak of veeiirest
overgebleven. In verband met de veiligheid (dijkvallen/overstromingen) is het
binnendijks moerneren op Schouwen later in grafelijke voorschriften verboden.
Dat het moerneren flink geld op kon brengen blijkt uit schattingen van de hoe
veelheid zout die uit het veen gewonnen werd. Voor geheel Zuidwest-Nederland
wordt dit geschat op '120.000 kg zout per ha, uitgaande van een gemiddeld 0,80
m dik zouthoudende veenlaag (Van de Ven, 1993).
Ontwatering
Het oude land kenmerkte zich aan het eind van de Middeleeuwen door een
kronkelend wegenpatroon en kleine onregelmatige percelen. Het kernland van
Schouwen, waaronder de Prunje, bestond hoofdzakelijk uit grasland. De gras-
landpercelen hadden een middeleeuwse kavelstructuur met heel onregelmatige
89