Dit is volgens huidige inzichten volkomen terecht, omdat bij het nog ontbreken van drainage in die tijd het zout bij een versnelde waterafvoer in de wortelzone komt, waardoor gewasschade optreedt. De ramp Tijdens de stormvloed van 1 februari 1953 ontstond in de zeedijk ten oosten van het gemaal Schelphoek van de polder Schouwen een doorbraak, die zich ontwik kelde tot een groot stroomgat. Deze doorbraak bevond zich aan de westzijde van het plangebied. De lengte van de doorbraak bedroeg uiteindelijk 525 m, de grootste diepte 37 m en de capaciteit bij eb en vloed circa 125 miljoen m\ verge lijkbaar met de tegenwoordige geul de Hammen. Een van de grote geulen, het uiteinde van de Klompegeul. reikte zuidoostelijk van Serooskerke tot in de Prunje. Tijdens de aanleg van de 4 km lange dijk bij Schelphoek deed zich op 6 augustus 1953 opnieuw een dijkval voor in de zeedijk van de Flaauwers Inlaag. Bij deze dijkval verdween de gehele dijk over een lengte van ruim 100 meter in de diepte. Ter plaatse van de dijk werden na de val diepten van 13 nieter ge peild. De polder Schouwen werd geheel geïnundeerd. Ze stond door gaten in de inlaagdijk en in de verbindingsdijk van de inlaagdijk met de zeedijk, via het nieuw gevormde gat met de Oosterschelde in verbinding. In de verbindingsgaten ontstonden sterke stromen en vonden aanzienlijke grondverschuivingen plaats. Door snel ingrijpen zijn de gaten niet lang open gebleven. Aan de andere kant van het plangebied, bij de westelijke havendam van Zierikzee, ontstond tijdens de ramp ten noorden van de inlaagdijk een stroomgat. Dit gat bevond zich ongeveer op de plaats waar een vaart tegen de dijk liep. Ook in de inlaagdijk ontstonden enige bressen, die op 14 februari al weer waren gedicht. Door het stroomgat stond de polder Schouwen aan de oostzijde in verbinding met het buitenwater. De capaciteit van dit gat was aanvankelijk (vergeleken met Prunje en de inlagen onder water, aanleg ringdijk om hel gat ran de Schelphoek 1953). (coll.J. Beijersbergen. Kerkirerre)

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1995 | | pagina 96