het gat bij de Schelphoek) gering, zodat de getijdebeweging in de Prunjepolder in hoofdzaak werd bepaald door de waterbeweging bij Schelphoek. Door de sterk gedempte voortplanting van het getij van Schelphoek ontstond in de ondie pe polder echter een zodanige verandering in fase en amplitude van de getijde- stroom, dat aan weerszijden van het gat in de westelijke ha vendam aanzienlijke waterstandsverschillen optraden. Dit had een sterke getijdestroming in het gat tot gevolg, waardoor liet gat zich vergrootte en er een sterke uitschuring ontstond. Herverkaveling Na de ramp vond een herverkaveling plaats, die bijzonder diep in het landschap ingreep. Met de herverkaveling van 1954 - 196a werd het oude, op de natuurlijke ondergrond gebaseerde cultuurlandschap, voorzover al niet weggevaagd door de stormvloed, verruild voor een modern, grootschalig landschap zonder identiteit of ontstaansgeschiedenis. Er kwamen grotere, rechthoekige percelen met rechte sloten. Bochtige weggetjes verdwenen en hoogteverschillen werden weggewerkt. Door de vernieuwde afwatering en drainage konden de lage poelgronden in tensief in gebruik worden genomen. Door de ramp en egalisatiewerkzaamheden in het kader van de herverkaveling is de oude blauwe zeeklei (Calais) overdekt met nieuwe zandige afzettingen. Tevens is de bodem tot en met het niveau van het Hollandveen verspoeld en door elkaar gemengd. Tijdens de ramp zijn enorme hoeveelheden zand afgezet (Gekwelde grond, 1956). Rondom Schelphoek waren zandlagen te vinden van 1,5 meter dikte. In de polder Schouwen moest bij de herinrichting 6 miljoen nT zand worden verwerkt. Er bestaat geen nauwkeurige raming van de totale hoeveelheid grond die op de schop is geweest. Het betreft stellig miljoenen kubieke meters. Hieronder valt ook het zogenaamde diepspitten, waarbij de van bovenaf gerekende volgorde van spoelzand, teelaarde en ondergrond dusdanig werd gewijzigd dat de teelaar de bovenop kwam te liggen, het zand onderaan en de ondergrond er tussenin. In totaal is ongeveer 3000 hectare op deze manier omgespit. Het diepspitten was noodzakelijk om de gronden weer geschikt te maken voor landbouw. Vergane glorie Na het ontgraven van het veen tot in de late middeleeuwen was rond 1600 een landschap ontstaan van uitgestrekte moeren, waar de ontstane waterplassen door erosie van wind en water snel aaneengroei den (Fokker, 1908 en 1909). Het door de mens vrijwel verlaten gebied ontwikkelde zich tot een binnendijks moeras waarin het water, al naar gelang het jaargetijde, zoet dan wel brak was. Schouwen wordt tot in de zeventiende eeuw door vroegere schrijvers afgeschil derd als een paradijs voor watervogels. De invloed van de mens was op het gebied van ontwatering nog nauwelijks merkbaar. De afwatering van het oude kernland verliep passief door de vaarten van het omliggende, hogere land naar de zeesluizen. In die tijd waren door inscharing van de zuidkust en de gebrekkige dijkage al duizenden hectares van het Zuidland verdwenen en was de Oosterschelde de laaggelegen moer dicht genaderd. Het gevolg was een veel sterkere opkwelling van zout water in de uit gegraven putten, poelen en plassen, waardoor het moeras in de zomer goeddeels verziltte. Na de komst van de watermolens en verbetering van de suatie is het lage land geleidelijk drooggelegd en in cultuur genomen. Open water werd riet land, rietland werd grasland. De boeren hebben met wisselend succes een strijd 95

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1995 | | pagina 97