Wan 'saevens, de kollen, da's op Wesschoüwe 'n wonder:
Wae' ze van daen komme zo gauw, van bove of van onder,
't Is nie uut te moekenmaze binne d'r aomaele!
Langst d'n dune zweve ze, ze stiege in ze daele!
In dan in eens schiête ze recht in de wind,
As gries-grauwe vlinders
Zonder 'n vimme te verroeren
In 7 geluud daze moeke, liek op proeten van kinders!
Kees Kollenaer, de dialectleraar
Tussen 7 september 1928 en 4 januari 1929 verscheen er in de Zierikzeesche
Nieuwsbode een zesdelig feuilleton, genaamd "Schouws dialect" van de hand
van Kees Kollenaer.
In dit feuilleton leren we Kees van een heel andere kant kennen. Hij houdt in
deze reeks een pleidooi voor het behoud van het dialect en tracht op zeer nauw
gezette wijze regels aan te geven voor het schrijven in het dialect.
De inleiding begint met een voorbeeld uit een oud. Frans toneelstuk. Een rijk
man neemt lessen in goede manieren. Zijn taalleraar vertelt hem op een goede
dag, welk verschil er bestaat tussen proza en poëzie. Als de man hoort, dat hij
zijn hele leven, zonder het te weten proza heeft gesproken, raakt hij danig over
stuur. Kees vraagt zich af of het zo ook met de onvervalste Schouwenaar zal
gaan, wanneer hij zijn dialect geschreven of gedrukt, onder ogen krijgt. Zal hij
zich met verwondering afvragen, heb ik zo mijn hele leven gesproken?
Kees is er van overtuigd dat een dialectschrijver geen taal mag maken hij moet
slechts neerschrijven wat hij hoort, hij moet in staat zijn taalverschijnselen aan te
voelen en te verklaren en bij moeilijkheden logische oplossingen te vinden.
Hij neemt stelling tegen de toenmalige dialectschrijvers, die het mooie dialect
verhaspelen, die niet in staat zijn te horen of neer te schrijven wat zij horen, die
vreemd staan tegenover taalverschijnselen en door gebrek aan eenheid in het
schrijven van de gebruikte woorden, zodoende van hun verhaal een stuntelig
gedoe maken.
'Varre van de men-
scben zilte z'op der
eijers te broeien, 'n
kuletje in 7 zand mil
'n paer 'êUemaeren,
(Uit: Vogelleven in
Nederland door
A.B. Wigman,
Amsterdam 1942)
103