het eind van de zevende eeuw onder Frankische heerschappij had gebracht, ver wierf de koning ook op Schouwen uitgebreid, grondbezit. Dit bezit was georgani seerd in één of meer domeinen. In 985 wordt zo'n koninklijk domein genoemd, de villa Sunnimeri. Afgaande op de naam van dit domein moeten de daaitoe behorende landerijen in ieder geval gezocht worden aan de noordkant van Schouwen bij het water de Zonnemare. In 985 werden delen van dit domein in vrije eigendom aan de graaf van Holland overgedragen. In een recent artikel heeft Dekker op basis van gegevens uit de dertiende en veertiende eeuw een recon structie gemaakt van het grafelijk bezit op Schouwen.7 De graaf bezat vooral veel land in en rond Eikerzee, en verder ook te Looperskapelle, Brijdorpe en Klaas- kinderkerke. Een tweede concentratie grafelijke leen- en pachtgoederen lag in Westenschouwen, Burgh, Koudekerke en Welland (Noord- en Zuidwelle en Serooskerke). Dit land zal voor een groot deel teruggaan op oud koningsgoed. Dit koningsgoed bevond zich dus niet alleen in het noorden maar ook in het westen van het eiland. De oude handelsnederzetting werd mogelijk op of bij het koningsgoed in het westen gebouwd. Het goederencomplex waarover Godebert in 776 beschikte zou wel eens uit dit koningsgoed afkomstig kunnen zijn. Hier werd (door Godebert zelf?) de kerk gesticht die hij aan de abdij van Lorsch schonk. Gezien cle nauwe relatie tussen koning en bisschop kan de eerste ten gunste van zijn bisschop heb ben geïntervenieerd op het moment dat de abdij van Lorsch haar rechten op cle kerk op Schouwen ging afstoten. Wanneer de abdij dit heeft gedaan weten we niet. Het meest waarschijnlijk is kort vóór of gelijk met de stichting van de nieu we kerk te Haamstede, die wij plaatsen in de eerste helft van de tiende eeuw. De bisschop was de stichter van de kerk van Haamstede en verwierf als eigenaar van deze kerk tevens het recht op alle tienden binnen de bijbehorende parochie, die toen nog heel Schouwen omvatte. De kerk van Zierikzee Deze situatie bleef echter niet zo lang meer bestaan. Geleidelijk werd vanaf eind negende, begin tiende eeuw ook het oostelijk deel van het eiland meer geschikt voor permanente bewoning. Hier bezat de oude Benedictijner abdij van Sint Baaf te Gent uitgebreide bezittingen. Ook in het westen van het eiland moet deze abdij gegoed zijn geweest, maar een deel van dit bezit is hier al vrij vroeg verlo ren gegaan. Dekker vermoedt namelijk dat de villa Scaltheim die in 828 wordt genoemd en die aan de monding van de Schelde heeft gelegen tot de goederen van deze abdij heeft behoord.8 Na dat jaar wordt dit domein niet meer genoemd en het land is, mogelijk ten gevolge van de grote stormvloed van 838, verdron ken. Maar de abdij behield daar nog wel enig bezit dat tot deze villa kan hebben behoord. Een deel van de bezittingen van de graaf, met name de leengoederen, bij Haamstede, Burgh en Westenschouwen, kan zoals Dekker recent heeft aange toond, teruggaan op oud bezit van Sint Baaf. In het oostelijk deel bekleedde de abdij echter een sterkere positie. De abdij moet hier al rond 800 hebben beschikt over uitgestrekte schorre weiden. Vanaf het mid den van de negende eeuw verzwakte ten gevolge van interne strubbelingen een tijd lang de greep van de abdij op haar Zeeuwse goederen. Maar vanaf de tweede helft van de tiende eeuw begon de abdij haar positie in Zeeland weer te herove ren. In 976 bevestigde keizer Otto II de abdij in het bezit van haar goederen in Zeeland. Het bezit op Schouwen werd toen als volgt omschreven: het bezit van 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 11