Het grote onderzoeksverslag (23 juni 1812) In de buitengewone vergadering van 23 juni wordt het rapport van dit nadere 'grote' onderzoek besproken. Het onderzoeks-comité was haar naspeuringen in Kerkwerve begonnen met de ondervraging van ene Peter Kleermaker. Deze ver telde dat hij de dominee op de bewuste derde mei thuis had bezocht. Hij trof Pieterson aan: "...liggende op bed en bleek en opdragtig van aangezigt". De dominee had zelf niet naar drank gestonken, maar wel hing er een sterke drank- geur in het huis. Tegen de avond was Kleermaker teruggekeerd naar Zierikzee. Onderweg kwam hij 'de gewezen meid' van de dominee legen; waarop zich het volgende gesprekje ontspon: Kleermaker: "Wel zo! Nog zo laat op weg, dat gaat zeker nog naar Kerkwerve?" Meid: "Ja." Kleermaker: "Naar den dominee?" "Meid: "Ja." Kleermaker: "Die is ziek!" Meid: "O, dat weet ik al." Kleermaker: "Maar het is al zo laat, gij zult niet kunnen terugkomen?" Meid: "Wel! dan blijf ik ver sla pen". Het comité wist zo wel genoeg. Op 27 mei kloppen de onderzoekers op de deur van de eerwaarde Pieterson. Deze blijkt echter naar Zierikzee te zijn om brood te halen. Wat ze in de pastorie aantreffen bevalt hen niets. Ze spreken van de "...akeligen en beklagenswaardi- gen toestand" waarin het huishouden en de kinderen van de dominee zich bevinden. De kinderen zijn volstrekt alleen en aan hun lot overgelaten. Bovendien bleek hen na enig rondsnuffelen op de zolder van de dominee dat er zich aldaar - in tegenstelling tot wat Pieterson zelf beweerde - niet meer dan een vijftigtal boeken bevonden "...die daarenboven zeer haveloos dooreen op elkan der over den grond verspreid lagen". Van de pastorie begaven de gecommitteerden zich vervolgens naar de school meester Simon van Doeselaar. Op die gewraakte derde mei had deze zich naar de dominee begeven om te horen welke psalm er die middag gezongen moest worden. Pieterson had hem hierop aangekeken met oogen zo flauw als die van een bekeeuwde (stinkende) schelvis' en hem uiteindelijk met 'labberende stem" dezelfde psalm opgegeven die ze die ochtend ook al hadden gedaan. Van Doeselaar was hierop weer vertrokken. Die middag Iaat de dominee lang op zich wachten. De gemeente is al in de kerk verzameld, en de meester is al begonnen met het voorlezen als Pieterson zich nog steeds niet heeft vertoond. Nadat een eerste poging de dominee mee naar de kerk te tronen mislukt - de boodschap penjongen vertelde dat Pieterson zijn komst had toegezegd, maar onmiddellijk daarop weer in slaap was gevallen - gaan de vrouw van de schoolmeester en ouderling Van den Kasteele erop af. De dominee is echter zo dronken dat ze hem maar adviseren in bed te blijven 'daar het zo toch niet. zou gaan'. Pieterson wil hiervan echter niets weten. Hij kan toch niet wegblijven. Dat zou te veel opspraak geven. Volgens Van den Kasteele had één van de kinderen van Pieterson hierbij huilend uitgeroepen: "Ach! Vader ik heb wel gewaarschuwd, dat de menschen naar de kerk gingen, had je toch maar geen genever gedronken". Van de twijfels die de leden van het onderzoeks-comité aanvankelijk nog hadden gehad, was met al deze getuigenissen niets over. Alle hoop op een duurzame verbetering is verdwenen. De predikant moet gestraft, en streng ook. Ze advise ren de classisvergadering om Pieterson z'n predikantschap te ontnemen. Men moet hem ongeschikt en onbekwaam verklaren om waar dan ook het 'leraar schap' te vervullen, en bovendien moet hij als lidmaat onder kerkelijke censuur geplaatst worden. Als het onderzoeks-comité haar verslag gepresenteerd heeft, komt vervolgens een 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 26