laten halen. De herbergierster Maria van Nispe vertelt dat de dominee die middag
op de preekstoel stond "...in een houding dat Jacob Willem Kloet zeide niet
anders te denken of de man zal nog den gehelen bijbel onderspuwen". Pieterson
hield het bovendien maar een half uurtje vol en zijn 'redenen' waren bepaald
niet 'volgens gezond verstand'.
Er komt vervolgens een ingekomen brief van de burgemeester op tafel, waarin
deze bericht "...dat zich sedert maandag '10 dezes des avonds aanvallen van
krankzinnigheid vertoonden, en dat deze wel het gevolg konden zijn van zijn
herhaald en verregaand misbruik van sterken drank, waarvan hij zich niet ontzag
dagelijksch voor de enorme som van 24 stuivers te laten halen". De vrouw van
de schoolmeester was dezelfde mening toegedaan. Ze verklaart "...uit hoofde van
zijn karakter en gedrag, 't welck ze zei zeer wel te kennen, sterk te betwijfelen of
hij zich wel van drank onthielt".
De wereldlijke autoriteiten
Over de 'krankzinnigheid' van Pieterson is ook uit een andere bron nog iets
overgeleverd. Op '14 augustus '1812 schrijft de Vrederechter van het Kanton
Brouwershaven - Nico Vetten - een brief aan de burgemeester van Kerkwerve:
"Mijn Heer De MaireGisteren heeft de leraar der Gemeente Kerkwerve de
Heer Pieterson mij geklaagt weegens aan hem en zijne kinderen gedane bedrei
gingen. Ik bespeurde weldra zo uit zijn aanklagt als verder discours dat 's mans
ongelukkige omstandigheden een nadelige invloed op zijne verstandelijke ver
mogens hebben gemaakt, en wel dermate dat het noodzakelijk (zal) zijn wil men
ten minstten hel publiek en zijne beklagenswaardige kinderen aan geene gevaar-
en blootstellen op den zeiven het nodig toeverzigt te houden". Het behoort niet
tot zijn taak om zich met dit soort zaken bezig te houden, zo vervolgt de
Vrederechter, maar het gaat hier om een ernstig geval, en het is aan de burge
meester om "...middelen te beramen tot voorkoming van misdrijven welke door
krankzinnigen onschuldig kunnen worden bedreven". Hij besluit zijn brief door
enerzijds nadrukkelijk te stellen dat de maire deze brief absoluut niet als een
terechtwijzing moet opvatten, maar anderzijds lijkt het erop dat hij deze wel
degelijk op z'n vingers tikt: "Ik twijffel niet of den Heere Sous-Prefect zal U
indien U de middelen tot dat einde mogten onbekend zijn U dezelven wel willen
aan de hand geven".7
Deze Sous-Prefect maakt zich ook zorgen. In een brief vraagt hij streng om gede
tailleerde informatie over het geval en over 'l'etat de demence' waarin Pieterson
zich schijnt te bevinden; gebeurt er nog wat of niet!8 De classis moet nu snel rap
porteren; over Pietersons krankzinnigheid zowel als over zijn zedelijk gedrag:
"...teneinde in geval het eerste existeerde zijne eerwaarde op kosten van het
departement met behulp van den keizerlijken procureur in een verbeterhuis te
zetten, en in geval het laatste manqueerde met hem overeenkomstig de kerkelij
ke wetten te kunnen voortgaan en een eind aan deze zaak te maken".
De opium
De vergadering wist zich met het bovenstaande de moeilijke vraag gesteld of
Pieterson krankzinnig was en in hoeverre ze hem als krankzinnige wel reken
schap kon laten afleggen. Ze besluiten dat de krankzinnigheid op zich niet als
een bezwaar tegen Pieterson kan worden ingebracht, maar dat er natuurlijk
goede redenen zijn om aan te nemen dat deze het gevolg is van zijn drankmis-
26