Daarnaast werd door officier van justitie Van Maanen, vanwege de opruiende
artikelen in de Zierikzeesche Courant, de beschuldigende vinger gericht op dat
blad. Beide beschuldigingen konden echter niet hard gemaakt worden. Toch had
men geleerd. Gouverneur Van Vredenburch trad in overleg met het ministerie
van financiën en met de Middelburgse directeur van de belastingen. Het resultaat:
men zou met gematigdheid optreden en geen openbare verkopingen meer hou
den. Eind april 1845 kon het College van B&W van Zierikzee berichten, dat
sedert, het treffen van deze maatregel de rust niet meer verstoord was.15
Dat betekende nog niet dat de spanning uit het sociale leven verdwenen was.
Op 8 oktober 1845 trok weer een troep mannen en jongens zingend door de
straten.16 Twee dagen later was er een oploop van stakers van de katoenweverij
van Salomonson. Waarschuwingen van de weverij-directeur hadden effect en er
kwam geen escalatie. Het zou niet het laatste geval van sociaal protest zijn. Zo
werd bijvoorbeeld in 1851 een oproer de kop ingedrukt. De oorzaak: ernstige
milieu-vervuiling en bedreiging van de volksgezondheid door industriële kleur-
stofproduktie.17
Het voorgaande suggereert een relatie tussen de beroerde sociale en economi
sche situatie in de stad en de geneigdheid tot oproer. In het volgende deel van
dit artikel zal ik deze mogelijkheid nader onderzoeken. Dat doe ik door hel
oproer van februari 1845 te beschouwen vanuit de sociaal-economische situatie
van de stad en zijn inwoners.
Zierikzee in de eerste helft- van de negentiende eeuw
Het beeld, dat uit de oudere en nieuwere litteratuur oprijst over het vroeg- en
midden-negentiende eeuws Zierikzee is er een van verval en pauperisme. Ik geef
een voorbeeld uit een ouder en een nieuwer handboek.
In Van der Aa's Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden van 1851 wor
den de gegevens opgesomd.18 Zierikzee was rond 1850 een stad met 1620 huisge
zinnen, in totaal ruim 7100 mensen. Eerder was reeds een aantal pogingen
ondernomen om de stad tot economisch herstel te brengen.
"In bet jaar 1818, tijdens de oprigting eener nieuwe visscberij, was het getal, der
vischschepen, zoo door verkoop als door afbraak, tot op twee oude en bijna
onbruikbare verminderd, eene destijds aangewende poging tot herstel der visscbe
rij is ook na konen tijd geheel mislukt
Het herstel van de vervallen havenwerken met een door de Koning goedgekeur
de lening van 40.000 gulden had niet mogen baten. De verwachting, de vloot
met vier nieuwe schepen per jaar uit te kunnen breiden, bleek zonder grond. In
1819 hadden de twee Zierikzeese weiven samen 27 arbeiders in dienst. Dit had
echter slechts tijdelijk invloed op de stedelijke economie. In de jaren dertig
kwam het enige tijd een eind aan de Zierikzeese scheepsbouw.19 Dit had uiter
aard ook negatieve effecten op de van de scheepsblouw afhankelijke takken van
bedrijf, zoals de bloksmederij.
Ruim een eeuw.' eerder had de stad nog 80 schepen in de vaart gehad en een
bloeiende toeleveringssector gekend.20 Bij de inlijving van Nederland in het Franse
rijk was echter een ongekende crisis opgetreden. De gevolgen daarvan waren ook
in 1849 nog merkbaar: de 97 schepen van 1747 stonden in geen verhouding tot
het éne fregat, de vier barken en de twee schoeners van '102 jaren later.-'1
In de modernere, zogenaamde 'nieuwe' 'Algemene Geschiedenis der Nederlanden'
treft men hetzelfde beeld, in dezelfde geest:
33