"Er werden plannen gemaakt, onder andere in Zierikzee in '1817, om de zeevisse
rij nieuw leven in te blazen. Er werd een Nieuwe Visscherij' opgelicht en in 1820
was het dan zover, dat er in vier of vijf jaren 16 visserijschepen zouden worden
gebouwd, waarvan er toen 7 waren afgeleverd en een achtste op stapel stond. De
traditie van de stad getrouw werden cleze schepen uitgerust voor de beugvisserij,
zowel- ter verse als ter zoute, maar ondanks alle goede bedoelingen en geldelijke
offers, vooral van de burgerij van Zierikzee, is dit bedrijf niet van de grond geko
men.
Volgens Van der Aa was er omstreeks 1850 één uitzondering op het hiervoor
geschetste verval.23
Thans is nog een der voornaamste middelen van beslaan der inwoners de mee-
reedenj, waartoe hier vier meestoven aanwezig zijn. Ook is in het jaar 1847 een
garancinefabriek (garancine-uit meekrap met behulp van zwavelzuur bereide
kleurstof, AD) opgerigt, welke werkt voor rekening der firma Ochtman, Van der
Vliet en Co. Deze levert goede resultaten en belooft iets goeds voor de toekomst
Inderdaad, deze voorloper van de moderne Nederlandse chemische industrie
deed het over het algemeen genomen heel goed in de jaren 1850-1872.2-i De
grote vraag naar meekrap die dat met zich meebracht, was echter in het eerste
vier-en-een-halve clecenniuim van de eeuw volstrekt niet te voorzien. Het ging
toen niet goed. met de meekrapstoven. In het jaar van het oproer werd volgens
Van der Aa de Kamer van de Meekeur opgeheven. Uit andere bron is bekend,
dat in de jaren 1819-1843 het aantal meestoven van vijf naar vier terugliep, teiwijl
het aantal knechts in de branche verminderde van 36 tot slechts één.23
Een zeker, zij het gebrekkig totaalbeeld van de Zierikzeese nijverheid in de eer
ste helft van de negentiende eeuw krijgt men, door de gegevens uit de verschil
lende nationale nijverheids-enquêtes van de jaren 1816/19, 1841 en 1843 naast
elkaar te zetten.26 Het totaal aantal bedrijven bleef in deze periode gelijk. Het
kleinbedrijf - hier genomen naar het criterium van tien werknemers of minder -
overheerste. Daarbinnen groeide het getal schoenlappers: schamel beroep met
magere verdienste. In de jaren veertig bleken de chocolade-, traan-, kaarsen- en
stijfselfabricage van 1816/1819 ten onder te zijn gegaan. Nieuw was in het begin
van de jaren veertig het zich versterken van midden- en grootbedrijf. Maar de
voornaamste ondernemingen van deze omvang bleken uiteindelijk niet krachtig
genoeg om te overleven.
Dit economische plaatje van overheersende stagnatie en verval correspondeert
met een bedroevend sociale situatie. Op grond van cijfers uit het interessante
onderzoek van Timmermans, kan men vaststellen dat in 1848 minimaal 26,3%
van de bevolking van de bedeling afhankelijk was (waarschijnlijk zelfs een
derde!)27 Deze cijfers liggen (ver) boven het landelijk gemiddelde en ook nog
boven die van een stacl in malaise als Haarlem of een stagnerende stad als
Harderwijk. Maar het kon altijd erger: tegen het midden van de eeuw was in
Enkhuizen bijna de helft van de bevolking bedeeld.28
Midden- en groot bedrijf omstreeks 1840
Het leek begin jaren veertig even beter te gaan. In 1843 had de stad een katoen
weverij met een ruime 200 arbeidsplaatsen en twee - nieuwe - scheepswerven
met tezamen 50 arbeidsplaatsen. De aanzet tot deze schijnbare herleving stamde
uit het jaar 1838. Toen begon de firma van de Gebroeders Salomonson in
Zierikzee de katoenfabricage, met steun van de gemeentekas en orders van cle
34