Financiën
De kosten van opvang, huisvesting en onderhoud werden door particulieren en
overheid gezamenlijk gedragen. De rijksoverheid verzocht particulieren om niet
rechtstreeks geld te geven aan vluchtelingen, opdat de een niet meer zou krijgen
dan de ander. De plaatselijke steuncomité's zamelden geld en goederen in en
verdeelden dit onder de vluchtelingen. Als het comité het financieel niet kon bol
werken, kreeg zij geld van de gemeente die de kosten vervolgens kon declareren
bij het Rijk. Als een gemeente niet voldoende kasgeld had om de kosten te dek
ken kon zij een voorschot krijgen uit de schatkist. Begin december vroeg de bur
gemeester van Zierikzee aan de minister om zo'n voorschot, aangezien de kas
ten behoeve van het vluchtelingenwerk "zoo goed als uitgeput" was. De minister
gaf de gevraagde tweeduizend gulden niet zo gemakkelijk zoals blijkt uit een
brief van 12 december waarin hij om meer gegevens vroeg alvorens het geld
over te maken. Behalve een precieze opgave van het aantal vluchtelingen, wilde
hij weten uit welke middelen de kosten tot dan toe zijn bestreden en wat de wer
kelijke kosten per hoofd zijn. De burgemeester antwoordde daarop in een uit
voerige brief dat Zierikzee vanaf 9 oktober tot 31 oktober gemiddeld 130 volwas
senen en 70 kinderen heeft ondersteund. Vanaf 1 november tot 30 november
waren dat 101 volwassenen en 47 kinderen en vanaf 1 december tot 15 decem
ber nog 77 volwassenen en 41 kinderen. Hij verklaarde dat tot half december de
kosten door het plaatselijke steuncomité is gedragen en dat zij een bedrag van
2.779, 16 en een halve cent bijeengebracht hebben, maar dat deze pot nu leeg is.
De regel was dat volwassenen elk 3'1 cent kregen en kinderen '15 en een halve
cent per dag. Dit bedrag was zo laag, omdat veel giften in natura werden gege
ven. In dezelfde brief schreef de burgemeester te verwachten dat het aantal
vluchtelingen dat steun nodig heeft voorlopig rond het opgegeven aantal zal blij
ven en dat daarom blijvende rijkssteun gerechtvaardigd was. Op 31 december
was het aantal behoeftigen inderdaad niet veel kleiner geworden, namelijk 73
volwassenen en 39 kinderen.
Uiteraard ging het alleen om steun aan behoeftige vluchtelingen. De overheid
bemoeide zich niet met de vermogende Belgen, die op eigen gelegenheid onder
dak vonden in hotels en pensions. Op overheidshulp aangewezen Belgen wer
den in drie categorieën ingedeeld: de gevaarlijke of ongewenste elementen (tij
dens het bombardement van Antwerpen werden ook 400 gevangenen vrijgelaten
die over de grens een goed heenkomen hebben gezocht), de minder gewensten
en de fatsoenlijke behoeftigen.
Later kwam er de categorie zogenaamde 'stille behoeftigen'Cpauvres honteux) bij.
Dat waren Belgen die aanvankelijk voldoende middelen hadden om in hun
onderhoud te kunnen voorzien, maar in moeilijkheden raakten toen het geld op
was. Ook deze groep werd weer in categorieën ingedeeld: zij die deelnamen aan
cle gemeenschappelijke uitdeling van voedsel, kleding en brandstof en aan een
gewone uitkering voldoende hadden en zij die, vanwege een hoge maatschappe
lijke status, niet in aanmerking kwamen voor gemeenschappelijke uitdeling, maar
geldelijke steun kregen boven cle norm die vastgesteld was voor cle behoeftigen.
Het werd uiteindelijk een heel ingewikkelde financiële regeling die erop neer
kwam dat deze categorie mensen tot een bedrag van 30 franken alles moesten
opmaken en daarna maximaal 1 gulden per persoon steun kregen, namelijk 35
cent van het comité en 65 cent toeslag van het Rijk. Kinderen jonger dan 10 jaar
kregen de helft. Deze vorm van steun zou tot 15 april 1915 duren. Om vergissin-
64