Economische en sociale structuur van Nieuiverkerk in 1939
beroep
tuinders, gardeniers en kleine boeren (tot 10 ha)
boeren met een bedrijf van 10 tot 40 ha
boeren met een bedrijf van meer dan 40 ha
ambachtslieden (eigen baas in een bedrijf met minder dan lien werknemers)
winkeliers (ook hoteliers, herbergiers, ed.)
grootwerkgevers (bedrijven met meer dan tien werknemers); geen boeren.
verdere burgerij (arts, burgemeester, etc.)
lanclarbeidersCsters)
andere groepen (bv. losse werklieden, renteniers)
aantal
54
40
20
54
23
52
320
63
Totaal
639
Uil: enquête Pastorale Sociographie, archief gemeente Nieuiverkerk. correspondentie 1940.
Naast deze bedrijven bezat het dorp natuurlijk een middenstand bestaande uit
een wagenmaker, vijf bakkers annex kruideniers, twee smeden en een gareelma
ker. Verder bezat het dorp een aantal zogenaamde 'vrouwenwinkeltjes'; winkel
tjes die werden beheerd, als bijverdienste door vrouwen van wie de man als
knecht of arbeider op het land werkte. Ook weduwen of gezinnen van wie de
man het werk op het platteland niet meer aankonden richtten een deel van hun
woning als winkel in en probeerden op deze manier iets bij te verdienen. In
totaal zijn er dertig a veertig van deze winkeltjes geweest3. De verdere bedrijven
waren in feite allemaal op cle een of andere manier verbonden met de agrarische
sector; een zuivelfabriek, een boerenleenbank, een houtzagerij en een groot aan
tal vlasverwerkende bedrijven. Nieuwerkerk was na Dreischor de tweede vlas
producent op Schouwen-Duiveland. Vlas speelde dan ook een grote rol in
Nieuwerkerk. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van een stichting ter bevor
dering van de mechanische vlasverwerking. Deze stichting werd in '1936 opge
richt om werkloze landarbeiders werk in de vlasteelt te verschaffen. Het vlas
werd op dat moment wel in Nieuwerkerk verbouwd, maar in andere plaatsen
verwerkt. De initiatiefnemers tot de stichting hoopten door het in plaatselijke
handen te laten komen van de vlasbewerking de werkloosheid onder de landar
beiders met name in de winterperiode af te doen nemen. Zij omschreef het doel
als 'het aankoopen en, tegen vergoeding van rente en aflossing, in gebruik geven
van installatie's nodig voor het zwingelen van vlas, de bewerking van dit product
in deze gemeente bevorderen'. De vlassers waren op zich bereid om de bewer
king in eigen hand te houden, maar hadden niet het geld om de machines aan te
schaffen. Dit deed de stichting in hun plaats. Deze machines werden dan aan de
vlassers in bruikleen gegeven. Later sprong de stichting ook bij het met verlenen
van leningen voor de aankoop van vlas. Door dit initiatief steeg het aantal werk
nemers in de vlasindustrie van 23 personen in 1936 tot 75 in 1939. Door de ver
beterde economische omstandigheden werd het eerste doel opvang van werk
loosheid minder belangrijk; de stichting ging zich na 1939 meer toeleggen op het
geven van cursussen en verbetering van de kwaliteit van het vlas. Onder andere
door de inundaties van de Duitsers in 1944 liep de vlasindustrie sterk temg; de
mogelijkheden in deze sector namen sterk af. Daarom en omdat de vlassers de
verschuldigde bedragen inmiddels hadden terugbetaald, werd de stichting minder
belangrijk. Zij werd in '1947 ontbonden'.
73