HET EINDE VAN DE DOMINANTIE VAN DE BOEREN IN DE GEMEENTERADEN OP SCHOUWEN DUIVELAND door dr. Q.J. Munters In deze bijdrage gaat de belangstelling uit naar de voorname rol die de boeren op Schouwen-Duiveland tot voor kort speelden in het openbaar bestuur van de vele gemeenten die het eiland lange tijd telde. Rond het begin van de eeuw bestonden de gemeenteraden op het agrarische platteland van Schouwen- Duiveland vrijwel zonder uitzondering geheel of bijna geheel uit boeren. Daaraan kwam pas vrij recent definitief een eind. Toen deze regels aan het papier werden toevertrouwd, was nog niet bekend hoe de eerste gemeenteraad van de ene nieuwe gemeente Schouwen-Duiveland zou zijn samengesteld, maar er was wei nig fantasie nodig voor de voorspelling dat het met de boeren-vertegenwoordi- ging ongeveer gedaan zou zijn. Wat zat er achter deze maatschappelijke omwenteling - want daarvan mag men toch wel spreken. Wanneer kwam er een kentering in de overheersende positie van de boeren in de Schouwen-Duivelandse raden en colleges? Werden de boe ren eenvoudig uit het lokale openbaar bestuur verjaagd? Zo ja: door wie dan, en waarom? Of keerden zij het plaatselijke politieke toernooiveld uit eigen vrije wil de rug toe? Maar als dat het geval was, waarom stelden zij zich, anders dan voor heen, dan niet langer beschikbaar voor een zetel in gemeenteraad of college? De maatschappelijke driedeling Eeuwenlang was de beroepsbevolking van Schouwen-Duiveland zeer eenzijdig op de landbouw georiënteerd. Je had natuurlijk vanouds in een wat grotere centrum plaats als Zierikzee betrekkelijk veel ingezetenen met een niet-agrarisch beroep, bij voorbeeld in de administratieve sector. In Bruinisse zaten de mossel- en rivier vissers, zeilmakers en scheepsmakers en het scheepsvolk. Brouwershaven sprong eruit met zijn garnalenvissers. Haamstede en Burgh telden relatief veel bollen- kwekers. En in de meeste dorpen waren er vanzelfsprekend ook winkeliers, brie venbestellers, ambachtslieden, dominees, schoolmeesters en veldwachters. Maar de overgrote meerderheid van de beroepsbevolking bestond toch uit mensen die heel rechtstreeks in de agrarische sector werkzaam waren. In zekere zin was daarmee een maatschappelijke tweedeling aangeduid: je had een agrarische en een niet-agrarische bevolking. Al bevond zich tussen deze beide categorieën een grijs middengebied met lieden als hoefsmeden, molenaars, vlasverwerkers e.d., die indirect hun brood in de agrarische sector verdienden en die daarom wat moeilijker in te delen waren, toch was het meestal wel duidelijk tot. welke categorie iemand behoorde. Men zou echter de maatschappelijke verhoudingen op Schouwen-Duiveland van het begin van de twintigste eeuw beslist onjuist karakteriseren wanneer men met de genoemde tweedeling zou volstaan. In het maatschappelijk leven was in veel gevallen niet zozeer de verhouding tussen agrarisch en niet-agrarisch van belang, als wel die tussen beroepsmatige afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Juist in de agrarische sector met zijn massale contingent landarbeiders was dit onder- 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 85