het geheel niet aantastte. Integendeel: verrassenderwijs werd hun positie bij de
bij die gelegenheid gehouden raadsverkiezingen naar verhouding zelfs versterkt.
Een meer gedetailleerde analyse toont aan dat: de ontmanteling van de boeren-
macht op Schouwen-Duiveland, anders dan op Walcheren en in Zuid-Beveland
en Zeeuws-Vlaanderen niet bij de herindeling begon op te treden maar pas een
jaar of tien daarnaDaar moet dan echter wel bij worden opgemerkt dat de
betreffende herindelingsoperaties elders in Zeeland alle later plaatsvonden dan
op Schouwen-Duiveland: die op Walcheren in 1966, die in Zuid-Beveland en
Zeeuws-Vlaanderen in 1970. De dominante positie van de boeren in de tijd van
de herindeling was op Schouwen-Duiveland nog zo vanzelfsprekend, dat de
samengevoegde lokale politieke groeperingen er bij de toen gehouden raadsver
kiezingen de noodzaak niet van inzagen, drastisch in te grijpen in de bestaande
verhoudingen. Bij het opmaken van hun kandidatenlijsten zetten zij eenvoudig
uit elke op te heffen gemeente de meest in aanmerking komende zittende raads
leden en wethouders - en dat waren maar al te vaak boeren - op de meest ver
kiesbare plaatsen, zonder ook andere bevolkingscategorieën eens wat meer aan
bod te laten komen. Elders in Zeeland begon men dat juist ten tijde van de berin-
delingen daar te doen; op Schouwen-Duiveland was men nog niet zo ver.
In tabel 4 treedt aan het licht dat het met de positie van de boeren in cle gemeen
teraden na 19Ó2 snel bergafwaarts is gegaan en dat de niet-agrarische beroepsbe
volking allengs sterker werd vertegenwoordigd. Onder de 44 Schouwse en
Duivelandse raadsleden die in april 1994 werden geïnstalleerd vormden de boe
ren (ruim genomen: de landbouwers, veehouders, tuinders en fruittelers bij
elkaar) nog maar een heel bescheiden minderheid. De tijd waarin zij alle anderen
in aantal ver overtroffen was duidelijk voorbij.
De boerenstand als recruteritigsveld
Het is niet in een paar woorden uit te leggen, hoe het komt dat het boerenaan-
deel zo snel en resoluut daalde. We moeten ons overigens wel realiseren dat we
het hebben over een proces dat zich in de afgelopen vijentwintig jaar overal op
het Nederlandse agrarische platteland voltrok. Er is geen sprake van een speci
fiek Schouwen-Duivelandse situatie.
Hoofdfactor achter de beschreven ontwikkeling is wel de verbreding van het
economisch leven ten plattelande. Die leidde na de Tweede Wereldoorlog in
steeds sneller tempo tot andere afhankelijkheidsverhoudingen dan die welke
daarvóór hadden gegolden. Konden de boeren hun economische macht tot ver
in de twintigste eeuw nog omzetten in politieke macht, na het midden van cle
jaren zestig werden andere dan economische hulpbronnen steeds belangrijker,
en taande de betekenis van kapitaal-, land- en veebezit.
Raadplegen we de uitslagen van cle volkstelling van 1947, dan blijkt dat kort na
cle tweede wereldoorlog op het platteland van Schouwen-Duiveland nog meer
dan de helft van cle beroepsbevolking in de landbouw werkzaam was. Sinds
1971 zijn er in Nederland geen volkstellingen meer gehouden. Als we willen
weten in welke mate cle Schouwen-Duivelandse beroepsbevolking (met uitzon
dering van Zierikzee en Bruinisse) thans nog agrarisch is georiënteerd, moeten
we afgaan op regionale CBS-tellingen. Die wijzen uit dat in 1994 nog maar onge
veer zes procent een agrarisch hoofdberoep uitoefende, en dat dit contingent op
zijn beurt toen voor hooguit de helft uit boeren bestond.
Nu moet men met de interpretatie van getallen en percentages op het onder-
92