Er begint zich in de Schouwen-Duivelandse gemeenteraden in 1994 dus inder daad een 'nieuwe elite' af te tekenen van afgevaardigden afkomstig uit het onder wijs, de gesubsidieerde instellingen en de administratieve sector, gereed om de rol over te nemen die de boeren zo lang hebben gespeeld. Het ligt voor te hand dat deze nieuwe bestuurlijke bovenlaag zich vanaf 1997 in de raad van de dan gevormde ene eilandgemeente nog sterker zal gaan manifesteren. Schouwen- Duivelancl lijkt immers ook wat dit betreft duidelijk een landelijke tendens te vol gen0. Opmerkelijk is tenslotte nog de groei van de categorie raadsleden zonder een betaald beroep. Deze toename hangt duidelijk samen met cle toetreding van steeds meer (huis)vrouwen tot de raden. We mogen aannemen dat deze catego rie weer zal afnemen naarmate voor meer werkende vrouwen raaclszetels ter beschikking komen. Daar moet dan echter wel bij worden aangetekend dat, waar steeds meer niet meer werkenden (vrouwen èn mannen) een actieve rol in de plaatselijke politiek lijken te gaan spelen, ook een groei van de bewuste catego rie mogelijk is, afhankelijk van de mate waarin dit verschijnsel leidt tot een raads lidmaatschap. Ten besluite Het is voor een evenwichtige beoordeling van de geschetste ontwikkelingen goed te bedenken dat de terugtocht van de boeren en de opkomst van een groot contingent vertegenwoordigers van wat men vroeger de witte boorden-sector noemde, op Schouwen-Duivelancl niet een machtsstrijd om zekere agrarische belangen tot achtergrond had. Want als één ding duidelijk is, dan is het wel dat bij de beschreven ontwikkelingen nooit de economische macht van de boeren als zodanig op het spel stond. Die werd er immers niet wezenlijk door bedreigd. Belangrijker is dat hun maatschappelijke gidsfunctie steeds meer werd uitgehold. Dat blijkt ook hieruit dat zij ook in kerk- en schoolbesturen en in de leiding van het plaatselijk verenigingsleven hun vroegere dominante positie kwijtraakten. De beschreven ontwikkelingen verwijzen dan ook niet zozeer naar een aantasting van hun economische als wel van hun sociale leiderschap. Men kan daarover treuren, maar strikt genomen was dat proces natuurlijk niet te keren. Het was immers zoals gezegd een rechtstreeks gevolg van de verbreding van de economische bestaansbasis van de eilandbevolking en van de steeds ver der voortschrijdende integratie in cle bredere samenleving. Dat de boeren hun oorspronkelijke toonaangevende positie in het maatschappelijk leven moesten prijsgeven, was daarom niet meer dan logisch. Noten 1. Deze gemeenten behoorden tot een selectie van Nederlandse agrarische plattelandsgemeenten waar de auteur enkele jaren geleden het terugtreden van de boeren uil het lokale openbaar bestuur onderzocht. Zie Q.J. Munters, De stille revolutie op het agrarische platteland. Boeren en openbaar bestuur '1917-1986. Assen/Maastricht 1989. 2. Johan Frederik Fondse werd, zo bleek uit recente naspeuringen van de heer J. Huigens te Kerkwerve, in het kohier van de hoofdelijke omslag van Kerkwerve abusievelijk als veldarbeider aangemerkt. Bij her. onderzoek waarover in De stille revolutie verslag werd gedaan, werd er, ook abusievelijk, van uitgegaan dat hij landbouwer was. Fondse was in feite klein aannemer/dijkwer ker, vaak met een of meer loonwerkers bezig met dijkonderhoud in de omgeving van her land- bouwhaventje van Kerkwerve aan het eind van de Verseputseweg. I-lij exploiteerde ook een tijd lang het koffiehuis daar, waar het vooral tijdens de bietencampagne een drukte van belang kon zijn. Hij was raadslid voor de ARP tot 1935, toen hij werd opgevolgd door L. van der Wekken Mzn. 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 99