De Waird en Blancx begrepen dat het de Zierikzeese delegatie er alleen om te doen was de zaak tegen te werken. Daarom gaven ze opdracht om de opgeroe pen getuigen binnen te laten. De Zierikzeese afvaardiging hield het snel voor gezien en haastte zich om weg te komen. De Waird en Blancx konden beginnen met hun werk. De verhoren in Haamstede en Zierikzee duurden tot de I4cle augustus. Het resultaat was een proces-verbaal van in totaal 243 pagina's, vol met verklaringen over de klachten. De heren van Zierikzee komen er niet best af. Onbekwame bestuurders, machtsmisbruik, een falende organisatie, aanwenden van waterschapsgelden ten eigen bate, schenden van regels enz., enz.23 Brouwershaven, de tweede stad van Schouwen, had weinig in te brengen tegen de suprematie van Zierikzee. Bovendien lag het grondgebied slechts voor een klein deel in de polder Schouwen. Alleen in 1378 slaagde het stadsbestuur erin, via een uitspraak van Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland, het recht te bedingen om twee heemraden te benoemen, die toegevoegd werden aan het bestaande college. Brouwershaven kreeg dit op grond van het feit dat de stedelij ke imposten op wijn, bier enz. beschikbaar werden gesteld voor het dijksherstel, die als gevolg van de inundatie in 1575 in het kader van het beleg van Zierikzee door de Spanjaarden, zwaar beschadigd waren. Het recht bleef echter beperkt tot zes jaar24. Overigens nam Brouwershaven Zierikzee als voorbeeld waar het ging om het aanwenden van invloed. Een soortgelijke positie had Brouwershaven op het bestuur van de kleine polders rond en in de nabijheid van de stad. De baljuw van Brouwershaven was tevens opperdijkgraaf. Op Duiveland, Dreischor en Bommenecle, de andere, veel kleinere eilanden, waren geen steden. In tegenstelling tot het grootste deel van Schouwen golden hier de grafelijke keuren waarin het nodige was geregeld met betrekking tot het waterschapsbestuur. De ambachtsheren hadden het. in belangrijke mate voor het zeggen. Opvallend was in de middeleeuwen de nauwe relatie met het plaatselijk bestuur. Volgens de grafelijke keuren van 1328 hadden de dijkgraven ook bevoegdheden op ander terrein. Zo kon de dijkgraaf ingrijpen indien er geen overeenstemming werd bereikt over de keuze van nieuwe schepenen. In zo'n geval kozen de dijkgraaf en de gezworenen de nieuwe schepenen25. Omgekeerd oefenden in vooral de kleine heerlijkheden de colleges van schout en schepenen de waterschapstaken uit. Het aantal aangestelde dijkgraven in Duiveland was in de eerste helft van de 16de eeuw beperkt tot twee: één voor Nieuwerkerk, Kapelie en het Oude Nieuwland (het gebied ten oosten van Nieuwerkerk) en één voor Ouwerkerk. Evenals op Schouwen bleef het eiland echter één waterschap ondanks dat ook hier proble men ontstonden over de verdeling van de lasten26. De stad Zierikzee kreeg op Duiveland grote invloed doordat zij in 1567 de heerlijkheid de Vierbannen van Duiveland aankocht. De vier bannen duiden op de verdeling van het eiland. De stad kreeg door deze aankoop onder andere de benoeming van het waterschaps bestuur in handen. In de 14de en 15cle eeuw werden de schorren ten oosten van Duiveland bedijkt. Het daar gelegen Sirjansland betrof een herdijking. De jongste polder van grote omvang is Bruinisse (1468). In de ordonnantie op de bedijking bepaalde Adriaan van Borssele onder meer dat hij 'eenen eersamen man tot een dijckgrave met vijff gezvoorne' zou aanstellen. Elke gezworene moest tenminste vijf gemeten land bezitten27. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1996 | | pagina 17